[Een Tsjechisch programma] (Concertgebouw) [Smetana's Ouverture ‘Die verkaufte Braut’ en Má Vlast, Carl Flesch solist in de Fantasie van Josef Suk en Dvoraks Vioolconcert]
Mengelberg had een Tschechisch programma: Smetana, Dvorak en Josef Suk. Iedereen herinnert zich de ouverture ‘Die Verkaufte Braut’ en de fragmenten uit Ma Vlast (Mijn Vaderland); iedereen herinnert zich Josef Suk, den tweeden violist van het Boheemsche strijkkwartet, dat sinds het begin van den oorlog om onbekende redenen Duitschland niet mag verlaten en dat ook de toegang tot Nederland versperd werd. Berlioz' Memoires reeds typeeren de Tschechen als Deutschfeindlich en dat men juist de Bohemers opsluit tusschen de fronten, toont dat er in de halve eeuw sedert Berlioz zijne souvenirs aan Praag opschreef, niets in de gezindheid der oude koningsstad veranderde. In die halve eeuw trouwens kregen de Bohemers hunne eigen muziek en het is bewonderenswaardig hoe scherp zich die naast en tegen de Duitsche heeft afgeteekend. Een Smetana en een Dvorak hadden geen wonderbaarlijk, geen extravagant talent; de een noch de ander was een Beethoven of een Berlioz. Maar zij hadden een hart, dat klopte voor hun land, zij hadden het zintuig der schoonheid, zij hadden hun eigen enthousiasme, hun eigen fierheid en natuurlijk hun eigen technisch meesterschap. Zij zijn er in geslaagd om ‘Boheemsche’ werken te scheppen, die over de geheele wereld worden gespeeld. En men zou dat kunnen vergelijken met Nederland, dat eene gewichtiger rol heeft dan Bohemen, doch waar de componisten het hart, het zintuig, het enthousiasme, de fierheid en het meesterschap niet zoo volledig schijnen te bezitten.
Carl Flesch trad in verschillende jaren niet te Amsterdam op, doch liet hier zulke voortreffelijke faam na, dat eene stampvolle zaal deze uitvoering opluisterde. Hij speelde de interessante Fantasie van Josef Suk en het Concert van Dvorak, waar eene hemelsblauwe en beschouwelijke muziek wisselt met de rythmen en de uitbundigheid der tsiganen.
Flesch' spel wijzigde zich nauwlijks en zijne techniek staat nog immer op eene onaanvechtbare hoogte. De toon der viool klonk met eene mooie, volle, streelende melodieusheid in de rustige, lyrische gedeelten, maar men zou niet met zekerheid kunnen zeggen of de solist zich voor de hartstochtelijke passages voldoende beheerschte. Daar waren te ruige intonaties en te ruige timbre's, welke ik, wanneer ze zoo bedoeld zijn, niet zou kunnen aanvaarden van een violist, omdat die harde, ruwe kleur over het karakter van het instrument heen reikt en slechts kan voortkomen uit verschillende gebreken van het moderne muziek-leven als: te groote zalen, te zware orchesten. Wij zijn overigens wel verplicht rekening te houden met de toestanden in Duitschland, wanneer een solist bijna recht uit dit oorlogvoerend rijk komt. Bij de laatste opvoering immers van den Rosencavalier kreeg Richard Strauss te midden eener repetitie eene zware maagstoornis en hij kon de Generale wegens ongesteldheid niet dirigeeren. Er deden zich in Flesch' spel psychische schommelingen voor en dat hij in ons land nog niet geheel geacclimatiseerd zou zijn, is geene phantastische veronderstelling. Hij kon zich misschien niet geven in een volmaakt evenwicht en als ik dit naast de onaanvechtbare techniek had kunnen waardeeren, zou mijne bewondering zonder twijfel even gul zijn als die zijner trouwe vereerders.