Nederlandsche Opera: Kolonel Chabert
Ziet hier den korten inhoud van deze ‘muziek-tragedie’:
‘In een zijner fijne, boeiende novellen verhaalt Honoré de Balzac ons van de trieste avonturen van Chabert, eertijds kolonel in het leger van Napoleon. In den slag bij Eylau had hij door een stouten ruiteraanval de kans ten gunste van zijn keizer doen keeren. Hij was echter door een sabelhouw geveld en, toen men hem bewusteloos, met gespleten schedel vond voor dood verklaard en met een aantal gesneuvelden in een gemeenschappelijk graf begraven. Daar echter was hem het bewustzijn weergekeerd en met groote inspanning had hij zich uit de chaos van lijken en ledematen weten los te worstelen, tot hij ten slotte met zijn verminkte hoofd uit de aarde stak “als een paddestoel.” Boeren hadden hem bevrijd en maanden lang verpleegd. Toen hij, eindelijk hersteld, zich kenbaar maakte als kolonel Chabert, werd hij door niemand geloofd. Berooid, hulpeloos, had hij jaren-lang door Duitschland gezworven, was hij als bedelaar herhaaldelijk gevangen gezet en, als hij zijn naam noemde, in het gekkenhuis opgesloten. Eindelijk, na jaren van onbeschrijfelijke ellende, was hij in Parijs aangekomen, waar hij alles veranderd vond: zijn keizer verbannen, zijne vrouw gehuwd met een aanzienlijk edelman en moeder van twee kinderen, zijn vermogen verdeeld, zijn naam afgeschreven.
Eindelijk vindt Chabert in den advocaat Derville iemand, die zijne fantastische verhalen gelooft en hem wil helpen. Chabert's gebroken energie is echter niet meer opgewassen tegen eindelooze en moeilijke processen - en nog minder tegen de listen zijner vrouw, die haar tweede huwelijk en hare kinderen tegen alle aanvallen verdedigt. Als naamloos, willoos bedelaar gaat hij te gronde totdat De Balsac aan 't slot ons hem nog eenmaal vertoont als totaal afgetakelden, stupiden verpleegde in eene landlooperskolonie: “No. 164 zevende zaal”.’
De heer von Waltershausen werkte dit gegeven uit tot drie bedrijven in zijn looze verzen, maakte er muziek bij, en het stuk schijnt in Duitschland enkele jaren geleden eenigen tijd succes gehad te hebben. Het verdween echter geheel van het répertoire en dit had den directeur der Ned. Opera de sprekendste waarschuwing kunnen zijn. De Duitschers gaan niet roekeloos om met de muziek hunner landslieden en redden van de universeele uitputting wat er te redden valt. Wanneer dus het werk van een von Waltershausen geen levenskracht bezit in Duitschland, dat zijne talenten met eene bewonderenswaardige eigenliefde koestert en cultiveert, dan mag men aannemen, dat iedere poging om het in Nederland te introduceeren, verloren tijd is, verloren geld en verloren moeite. Wij behoeven daar geen woorden aan te verspillen en zullen alleen constateeren, dat de heer G. Koopman voor de tweede maal slachtoffer werd van den handelsgeest der uitgevers waarschijnlijk.
Von Waltershausen is een zeer middelmatig dichter en een zeer middelmatig dramaturg. Hij laat Chabert zijne lotgevallen vertellen op het advocaten-kantoor van Derville, waar hij herkend wordt door Godeschal, een ouden korporaal van zijn regiment, en verloochend wordt door zijn vrouw Rosine. Derville heeft vertrouwen in Chabert, spreekt met Ferraud, den tweeden man van Rosine, Ferraud eischt een eed van zijne vrouw (‘bij het hoofd harer kinderen’), Rosine durft niet en Rosine bekent, dat Chabert haar wettige man is. Zij treedt op met haar kinderen, om Chabert te vermurwen, afstand van haar te doen. Zij tracht zich te vergiftigen. Zij zegt zelfs tot Chabert, dat zij hem nooit bemind heeft: de doodsteek voor den gelitteekenden kolonel. En Chabert schrijft op een papier, dat hij een bedrieger is, gaat heen.... schiet zich dood in het park. Rosine, nog altijd voor de keuze tusschen Ferraud, die haar verstoot en Chabert, die voor haar sterft, kiest Chabert, neemt vergif en sterft eveneens.
Dat is dus nog romantieker dan de romantieke Balzac. Maar toch staat alles stil en toch verbaast men zich voortdurend, dat er niets gebeurt. Want alles is behandeld in ellenlange monologen en deze monologen verloopen in zeer prozaïsche, onbeduidende verzen. Geen wonder dus, dat zulk een drama in Duitschland geen stand houdt.
De Nederlandsche Opera heeft aan deze ‘muziek-tragedie’ hare beste krachten gewijd en men bewonderde de eminente uitvoering, al gaf men haar geen succes. Helvoirt-Pel, Van der Ploeg en mevr. Faniella Lohoff waren drie meesterzangers en ook Schulze (Ferraud) en Coen Muller (Godeschal) deden voortreffelijk werk. In Helvoirt-Pel hoorde ik voor 't eerst een zeer superieur zanger. Koor was er niet, maar het orchest had zwaren arbeid. Met Heuckeroth aan het hoofd verliep alles echter zeer regelmatig en dat hij in deze muziek geen leven kan slaan, zal niemand hem kwalijk nemen.
Men begon om acht uur en het stuk is zoo kort, dat men een supplement noodig had. Dit supplement verbouwereerde nog het meest: het Faust-ballet van Gounod na een desolaten korporaal, een verweeuwden man, een advocaat, die zijn zaken behartigt, en twee zelfmoorden, die heelemaal geen indruk maakten. Wat een combinatie!
Zoo is de treurige geschiedenis van dezen verloren avond.
En nogmaals wenschen wij den heer Koopman een beteren adviseur toe, die ten minste kijk heeft op nieuwe muziek. De slechte faam van dit stuk was de première al ver vooruit en liet de eerste opvoering plaats vinden voor een zeer matig bezette zaal.