Alexander Schmuller (Concertgebouw, kleine zaal) [Het eerste concert van Schmullers Bach-cyclus]
Alexander Schmuller heeft het plan opgevat van een Bach-cyclus en ofschoon over deze onderneming een feuilleton verschenen is in de ‘N.R.Ct.’, een stuk in het ‘Hbld.’, een stukje in het ‘N.v.d.D.’, ofschoon men voor deze drie concerten iemand het meest dwaze en onbeduidende affiche heeft laten teekenen, waarmee sinds jaren reclame werd gemaakt, ofschoon men alle viool-werken van Bach achter elkaar kan hooren, ofschoon 't waarschijnlijk de eerste maal is, dat zooiets in de geschiedenis voorkomt, - de violist is er met al deze moeite en al deze voortreffelijkheden slechts in geslaagd de kleine zaal van het Concertgebouw half vol te krijgen.
Ik heb den cyclus (iedereen geeft tegenwoordig een cyclus) met eenig wantrouwen tegemoet gezien. Bach is een groot componist, maar men kon met recht betwijfelen of een voldoende aantal menschen hem groot genoeg acht om al zijne viool-werken achter elkaar te willen hooren en dat pleizier ook nog te betalen. Er wordt veel gearchaïseerd in ons land en men kan het archaïseeren te ver drijven. Zoo is het eene vermetele veronderstelling gebleken, dat alle Amsterdammers Bach-specialisten zouden zijn. Wij hooren véél van Bach en vereeren hem gelijk 't behoort. Maar specialisten genoeg om dat zijpaadje zijner vèr-strekkende kunst te gaan afspeuren......? Neen. Dat behoeft niet eens op een goeden Conservatorium-cursus in de muziek-geschiedenis, laat staan dan in de concertzaal.
Het eenige, wat men er mee bereikt, is eene langduriger verstoktheid van hen, die meenen, dat alle muzikale heil in het Verleden ligt en dat dit Verleden begint bij Bach. Geen van beide inbeeldingen is natuurlijk waar. Maar muziek is de kunst, waarin het meest gedogmatiseerd of gecanoniseerd wordt - zelfs in ons land van schilders en godsdiensttwisten - en men weet, dat in zoo'n geval alle historisch inzicht ophoudt en dat men slechts geduldig kan wachten tot de menschen, die een musicus gewoonlijk canoniseeren, meer verstand hebben. Die verstokten doen ons niet veel pleizier, maar zij verminderen zienderoogen en waarom zouden wij ze hun gang niet laten gaan?
Wij veroorloven ons, niet in het Verleden, niet met één been in het Verleden, doch met twee beenen in het Heden te staan en met onze handen te reiken naar de toekomst, terwijl wij gewoonweg de opmerking maken, dat Bach geen erg prettig leven had, maar dat men hem de kansen gaf om composities te maken, en dat zijn leven nog heel wat minder prettig zou zijn geweest, wanneer men in zijn tijd (toen bestond er eveneens een Verleden) zoo erbarmelijk overbodig had gearchaïseerd als in onze fraaie eeuw, dat hij in zulke omstandigheden hoogstens 1/10 der werken zou geschreven hebben, waarvoor men hem 175 jaar later tot dictator der muziek verklaart.
Het is beter, dat wij in onze al te uitbundige muziek-studies, het Rhytme bewaren, dat Dionysos van de Muzen gekregen heeft en dat ons zal beletten om krankzinnig te worden. In zijn spel is Schmuller zulk een gematigd, mathematisch mensch, waarom zou hij zich overgeven aan spitsvondige Bachanaliën? Er bestaan in het gelukkige leven veel onbekende heerlijkheden, welke onze schoolsche filosofen ons niet laten droomen. De gezamenlijke vioolwerken van Bach leeren ons niets nieuws en rondom ons leeft zeóveel onbekends en fascineerends, zooveel nieuwe heerlijkheid, welke wij achteloos laten leven... Zie, dat is de krankzinnigheid, waarvoor de Muzen ons mogen bewaren met haar Rhytme.
Schmuller heeft goed gespeeld maar niet hartenveroverend en als het geluk toevallig eens afwezig was geweest, zou hij het niet geschonken hebben. Laten wij ons herinneren, hoe hij de nederlaag geleden heeft tegen Louis Zimmermann. Schmuller is altijd nog dezelfde: een man, die niet geeft wat zijn wonderbaarlijk uitzicht belooft.
Hij speelde de ‘Sonate c gr. t. No. 3’, het ‘Concert a kl. t. No. 1’ (met begeleiding van een strijk-orchestje, onder Cornelis Dopper) en de ‘Partita e gr. t. No. 3’. Wat hebben de lezers aan de opsomming? Niets. En wat zouden zij er aan hebben als ik een hoofdstuk van Spitta's Bach-biografie ging compileeren en overschrijven? Ook niets.
Zij zullen zich toch houden aan wat de Critiek der 175 jaren overliet van Bach's onmetelijk oeuvre en wat wij zeer geregeld hooren.