Dina Diependaal [en Anton Tierie] (Concertgebouw, kleine zaal) [Liederen van Schumann, Borodine, Moussorgsky, Wolf en Pierné]
Wij kunnen heden zakelijk constateeren.
Dina Diependaal is, sinds zij den eersten keer optrad, drie jaar geleden, eene buitengewoon voortreffelijke zangeres geworden. Zij heeft een alt van het kostbaarste timbre, bewonderenswaardig van mat-gouden, edele kleur in het lage register en in het medium, warm-stralende hoogte, wanneer zij dit register met het noodige zelfbewustzijn (dat haar wel eens verlaat) durft intoneeren. Zij beheerscht ook haar instrument en is in hare heele kunst volleerd. Voor mijn ooren zou alleen de articulatie der medeklinkers plastischer, de kleur der klinkers Italiaanscher moeten worden.
Wij mogen de Nederlandsche muziek dus gelukwenschen met de verschijning dezer jonge kunstenares en mej. Dina Diependaal zal mij wel veroorloven aan haar jong en meesterlijk talent, dat gepaard gaat met de warmte der jeugd, met eene aangeboren muzikaliteit en dikwijls reeds een onverwachte diepte van gemoed, mijne oprechte hulde te brengen.
Zij heeft ‘Die Kartenlegerin’ van Schumann zoo virtuoos en gracieus gezongen, dat men onder een indruk kwam van meesterschap. ‘La Princesse endormie’ van Borodine was goddelijk van schaduwende klanken. ‘Le Chant juif’ van Moussorgsky verrassend van bloeiende en teedere lyriek. ‘Hopak’ van Moussorgsky indrukwekkend en tienmaal beter dan Seroen het pas zong. Diependaal trof de affiniteit met de Tsiganen-accenten en ik ben er zeker van, dat zij eene magnifieke Carmen zou kunnen worden. ‘Ich hab' in Penna’ van Hugo Wolf zong zij zeer geestig en ‘Les filles de Cadix’ van Pierné met een prachtig élan en prachtig rhythme. Men vergeve mij, dat ik slechts constateer: ik doe een keuze. Wat zij van Nederlanders voordroeg was onbeduidende rommel en ik wensch haar in deze zaken spoedig een beter inzicht met meer begrip van artisticiteit.
En nu? Als ik zulke ongewoon begaafde jonge kunstenaars tegen kom als deze alt, en ik kom ze immers geregeld tegen, dan voel ik weer wat meer lust om den strijd, dien ik nu eenmaal voor onze muzikale onafhankelijkheid ondernomen heb, voort te zetten.
En nu? Wanneer deze jonge zangeres in het Concertgebouw wenscht op te treden, waar de vreemdelingen heerschen, en nu eens niet op een weldadigheids-matinée, dan zal zij vernederende démarches moeten doen bij Mengelberg en Mengelberg zal haar vernederend toevoegen, wat hij roods zoovelen toevoegde: gaa u nog wat lessen nemen bij mej. Betsy Bonger en komt u daarna eens terug....
Wanneer deze jonge, zeer begaafde zangeres wenscht te zingen in de provincie, waar het geheele concertleven beheerscht wordt door de afschuwelijk rijke Maatschappij ter Bevordering van Toonkunst, die alleen ten bate van de vreemdelingen bij kas is, dan zal men haar vrije reis- met verblijf-kosten aanbieden en verder niets.... dan de kans om in tien à vijftien jaren een naam te maken en dan niet meer heelemaal als een bedelaar bejegend te worden.
Zoo zijn in Nederland de jammerlijke toestanden.
Maar laten wij bij constateeren blijven en niet vervallen in een somber gezang. Wanneer wij niet heelemaal zijn overgeleverd aan tekort aan vitaliteit of aan een ander fatum, dan winnen wij het nog wel.
Ik zou u raden, mejuffrouw Diependaal: ga naar Koopman van de Nederlandsche of naar Roosen van de Fransche Opera en studeer enkele rollen: de Dalila b.v. en de Carmen. Misschien kent gij ze reeds, ik weet het niet, doch ik ben er van overtuigd, dat gij ze méér dan voortreffelijk kennen zult, dat triomfen u niet moeilijk zullen vallen en dat die u dierbaarder zullen zijn dan tot uw ouderdom liederenavonden geven en lessen.
Doch ik vergeet bijna een onontbeerlijk détail: Anton H. Tierie begeleidde op een zeer fraaien Steinway, die klonk als een aeolusharp. En er was veel enthousiasme.