Martine Dhont-van Lunteren [en Helena van Lunteren-Hansen] (Concertgebouw, kleine zaal) [Proses lyriques van Debussy en Nicht wiedersehen van Mahler, pianowerken van Lully, Couperin, Scarlatti, Debussy en Moussorgsky]
Het is goed, dat sommige onzer jonge kunstenaars, componeerende zoowel als uitvoerende, zich niet storen aan de verschillende kleingeestigheden, welke zij na een concert, waarop muziek vertolkt werd, die Fransch is of Fransche affiniteiten heeft, genoteerd vinden in enkele kranten. Als zij er zich wel aan stoorden, zou ik me inderdaad gedwongen zien den handschoen op te merken, dien eenige mijner collega's me altijd vaag en onbestemd toewerpen, en dat zij mij niet noodzaken hen belachelijk te maken, is toch het vriendelijkste wat ik hun kan wenschen. Henri Zagwijn immers zal lachen, wanneer hij gedrukt ziet, dat hij een lied schreef in het rampzalige groote-tertsen-systeem. Hij zou immers ook lachen, wanneer ik schreef, dat mr. X. componeert in het rampzalige systeem der tonale functies en dat mr. IJ. altijd maar tonica-dominant-en-subdominant laat hooren. En anderen zullen zéér ironisch lachen, wanneer ze hooren, dat zij onder Franschen invloed werken. Er zijn onder de muziek-critici ongelooflijk naïeve menschen. Onze componisten hebben meer dan ¾ eeuw onder Duitschen invloed geschreven en het resultaat is ¾ eeuw hopelooze middelmatigheid. Waarom reppen zij nooit over dien Duitschen invloed, welke heel onze muzikale vitaliteit inden weg schijnt te staan? Wat is hunne sibillynsche meening over onze voortreffelijkste schilders en voortreffelijkste letterkundigen, die onder Franschen invloed gewerkt hebben en werken? En wat moeten onze jonge meesters doen naar hunne voorzienige vingerwijzing? - Weer onder Duitschen invloed gaan werken? Zich een stijl halen uit het luchtledige? - Of zich aansluiten bij Diepenbrock?
Dat wenschen de zorgzamen immers ook niet.
Laten wij wat lachen als zij, de groot-copiïsten en doorluchtige compilatoren van banaliteiten (hun stijltje!) verlangen, dat gij zoo origineel en diepzinnig zijt als Bernard Zweers, laten wij eventjes lachen, als zij meenen, dat gij ‘decadente’ muziek zingt, speelt, of dirigeert, ja de decadente muziek van een zekeren Debussy. De goden geven hun een beetje gevoel, een greintje ten minste, voor de nuance! Maar laten wij nog even lachen als zij zoo bezorgd zijn voor het Nederlandsche evenwicht. Zoo lang we leven hoorden wij niets dan Schubert, Schumann, Brahms, en nu zijn er een tiental stoutmoedigen, die iets anders verzinnen; nog slechts een tiental en nog niet eens consequent in hun sympathieën...... Dat wij het Duitsche repertoire uit ons hoofd kennen, dat alle opera's van Strauss hier voor veel geld vertoond zijn, terwijl nooit een impresario gewaagd heeft een Pelléas et Mélisande voor fabelprijzen te vertoonen (dit zou het evenwicht hinderen), dat wij niet het twintigste deel kennen van de Fransche muziek, waarover wij zoo aanmatigend oordeelen, - zie, dat dringt niet door tot de sublieme hersens dezer collega's, die ik zoo gaarne zou respecteeren. Dat Den Haag 21.000 gulden schatting betaalt aan een slechten Lohengrin, en ik weet niet hoeveel aan een Rosencavalier, - zie, dat is normaal; dat Mahlers Achtste aan Amsterdam 9000 gulden kost en straks aan Den Haag waarschijnlijk nog meer dan 9000 gulden, dat is normaal; dat een paar voorbereidende repetities van Schönbergs Gurre-lieder (een maand vóór den oorlog) 800 gulden verslonden, dat is normaal. Wat zou ons alles te zamen het beetje Fransche muziek kosten, heeren, dat wij hooren en dat gij meestal nog niet zonder zure aanmerkingen dulden kunt? Gaat ook eens wat cijferen, dat is een uitstekend middel bij gebrek aan gevoel voor nuance.
Hoe kom ik aan al deze drooge opmerkingen? Martine Dhont zong magnifiek... Mevr. Helena van Lunteren-Hansen zou magnifiek gespeeld hebben als haar instrument niet de zonderlingste bijgeluiden gemaakt had. Ik hoorde voor de eerste maal twee der Proses lyriques van Debussy, die mij in den schoonsten droom wierpen. Het is immers heerlijk, proza te lezen als:
La nuit a des douceurs de femme,
Des mains semblent frôler les âmes, mains si folles, si frêles,
Au temps où les épées chantaient pour Elles!
D'étranges soupirs s'élèvent sous les arbres.
Mon áme c'est du rêve ancien qui t'étreint!
dat van Debussy-zelf is, en heerlijk, het ook nog te hooren zingen. Wat wekte ‘Nicht Wiedersehen’ met het nachtelijke rythme en het omfloerste gevoel, een der meest grandiose liederen van Mahler, niet voor warme en lieve melancholieën! En de schertsen voor piano van Lully, van Couperin en Scarlatti, van Moussorgsky en Debussy (twee préludes), alles van een vlinderachtige en vogel-zachte gratie, prachtig van contour, buitengewoon virtuoos gespeeld... zij wierpen in nieuwe droomen.
Er was dus een overvloed van schoonheid en geluk, waarvan ik nog niet de helft kan noemen.
Laat Martine Dhont maar onvervaard doorgaan. Het allerdiepste der expressie heeft zij nog niet in hare macht, hare phantasie moet wat plooibarer, het sentiment sensitiever en gevarieerder worden, zij moet nog vele graden van smart en verrukking leeren kennen en zich williger overgeven aan de intuïtie, zij moet het lied ook niet alleen zingen naar de muziek, doch vooral naar den tekst, tenzij zij zoo diep in de muziek leert zien, dat zij weer tekst wordt, maar dat komt wel. Zij is een uitstekende zangeres en wordt in korten tijd ook wel de heerscheres over schoonheid, zooals wij haar wenschen en soms reeds toejuichen.