Amsterdamsch Strijkkwartet (Concertgebouw, kleine zaal) [Debussy, Gustave Samazeuilh en César Franck]
Weer Debussy en wéér de gestalte van vroeger, die nooit vervaagd zal worden. En weer de herinnering aan ik weet niet welk een verleden tijd en een geluk, dat altijd 't zelfde terugkeert. Hier in dit quartet rilt en schreeuwt eene liefde, welke men alleen in de hiëroglyphen der muziek, die voor zóó weinigen verstaanbaar zijn, zal durven of zal kunnen uiten. Het overschrijdt immers de grenzen der werkelijkheid en wie wil den droom ondergaan, waar vreugde en pijn samensmelten, waar men geluk en smart niet meer onderscheidt? Weinigen. En hier zingt naast de liefde een sublieme jeugd, welke in haar enthousiasme slechts één verlangen heeft: dat geluk te schenken. Die de duizend variaties daarvan kent of kennen wil, en voert langs zorgvuldig gekozen lijnen van de passie in de zachte betoovering, van de passie naar eene nacht-omfloerste serenade met de mooie kreten van een nieuw verlangen, naar eene stille adoratie, waar alle klank den adem inhoudt, naar nieuwe mooie kreten en verzuchtingen, naar de laatste groote extase en vergetelheid, het zonderlinge geluk, een litanie van schoonheid, die alleen kan worden gezongen.
Het is altijd verliefd, altijd prachtig. En naast dezen Debussy stond een meester, dien wij nog niet kenden: Gustave Samazeuilh, een andere magiër, die het licht van Debussy wel kon verdragen en die óók een meester schijnt te zijn. Hij heeft even veel lyriek, even zorgvuldige continuïteit en wisseling van schoone ontroeringen. Hij is soberder en minder heftig. Hij heeft ook een ander type van melodie. Debussy teekent zijn thema's scherp en klaar in den klank, bij Samazeuilh dacht ik aan Wagner's ‘melodie van 't woud’, een visioen, dat nog verwezenlijkt moet worden.
Het menigvoudige zingen, dat voortdurend van alle zijden losbreekt en aanhoudt, het eindelooze melodiseeren, dat zich nauwelijks een interval herinnert als uitgangspunt, wordt hier toegepast in een techniek, die met de virtuositeit der klassieken gelijkstaat en dezelfde afwezigheid van experiment toont, welke alle moderne Fransche muziek kenmerkt. Deze muziek bloeit in eene oneindige kleurigheid en men verbaast zich, dat er geen sprankje leven verloren gaat in de problemen, waarmee Samazeuilh zich het werk verzwaard heeft. Want deze leerling uit de school van Franck en d'Indy heeft denzelfden voorkeur voor constructieve verwikkelingen als zijne meesters, wier beginselen men kan vinden in d'Indy's Cours de composition musicale. En evenals bij de scolastieke componisten der polyphonie, voelt men hier dikwijls eene dubbele vereering opstijgen voor den gloed, waarmee zij arbeidden en voor de wetenschap, waarmee zij hun arbeid regelden.
Wij zijn driemaal betooverd geweest; den laatsten keer in het Quintet van César Franck, dat wij allen kennen en bewonderen. Daar zat Henriette Roll aan den vleugel naast Louis Zimmermann, Herbschleb, Meerloo en Gaillard, de kunstenaars, die ons deze gelukkige uren schonken en gelukkige herinneringen.
Dat zij buitengewoon zijn toegejuicht behoeft slechts als slot vermeld te worden.