Ludwig Wüllner (Concertgebouw) [Declamatorium Hektors Bestattung van Botho Sigwart en Strauss' Ein Heldenleben]
De eeuwen hebben ons Homerus als onsterfelijk in de ziel gelegd en Hectors Begrafenis zal ontroeren in elke taal. Men zou anders het reciteeren van acht pagina's kleingedrukt Duitsch in dezen tijd eene smakeloosheid kunnen noemen, te meer daar de Ilias vertaald is in het Nederlandsch en hexamemeters hexameters blijven, of 't Hollandsche zijn of Duitsche. Wij kunnen er in ieder geval op wijzen, dat het slechts weinig moeite zou gekost hebben om een Nederlandschen tekst te leggen onder de muziek van Botho Sigwart.
De noodzakelijkheid, dat Ludwig Wüllner om hier ‘Hektors Bestattung’ voor te dragen, de bezwaarlijke reis onderneemt, kunnen wij minder goed inzien. Wij begrijpen, dat eene regelmatige uitnoodiging van Wüllner aan Mengelbergs relaties in de Duitsche muziek-centra geen kwaad doet en Wüllners optreden hier dateert niet van gisteren, doch van jaren her. Ondertusschen kreeg Wüllner de eeuwige jeugd niet en onze smaak is ook wel wat verbeterd. Ik voel geen lust om zijne accenten te analyseeren, wijl iedereen weet, welke melodramatisch neigingen hij heeft en ook iedereen zich het Heksenlied zal herinnerd hebben, in Homerus. Dat hij de rozenvingerige Eoos met hoog, droog geluid, de grootte van Hector met een zéér omvangrijken toon meent te moeten aanduiden is Wüllners smaak, niet de onze. Ook, dat hij op enkele plaatsen gedefinieerde klanken meent te moeten intoneeren.
Maar er veranderden nog andere omstandigheden rondom den verouderden, hoewel regelmatig terugkeerenden Wüllner. De heele gemeente Amsterdam, het heele land bezuinigt... waarom het Concertgebouw niet? Ik ben er zeker van, dat Willem Royaards voor de helft van den prijs, welken Wüllner vraagt, gaarne acht pagina's klein-gedrukt Duitsch zal voordragen. Ik ben er zelfs van overtuigd, dat hij het beter zal doen dan Wüllner, ook deze vertaling van Voss. Ik weet zeker, dat de recette van het Concertgebouw er geen schade bij zou hebben en dat de declamatie van Royaards ons heel wat meer interesseeren zou dan die van Wüllner. Het is niet minder mijn overtuiging, dat het Concertgebouw-bestuur aan zijn eenvoudigste plichten te kort komt, door dit systematisch over 't hoofd te zien. Dat Willem Royaards (wij blijven maar bij dit voorbeeld) geen nut heeft voor Mengelbergs relaties in de Duitsche muziek-centra, zal toch niemand een oorbaar motief vinden. En dit is 't eenige wat wij kunnen ontdekken.
Eene artistieke daad kan de uitvoering ‘Hektors Bestaattung’ moeilijk heeten. Botho Sigwart, de auteur der muziek, wilde in hoofdzaak uitdrukken ‘den ambrosischen nacht, nu andere sterv'lingen slapen’, eene zachte zwaarmoedigheid en wat episch gebaar, maar zijne muziek is niet gecomponeerd, blijft slechts eene wisselling van thema's (waaronder zeer goede) en boeit naast den tekst niet eens in 't voorbijgaan.
Men bezuinigt in heel Amsterdam en in het heele land, doch voor de kunst van dezen onbekenden jongen Duitscher wordt geen geld gespaard. Ik kan niet laten hier eene even nuchtere als dringende opmerking te maken.
Een der voornaamste bezwaren tegen de muziek van Alph. Diepenbrock schijnt te zijn, dat zij geld kost, ja, geld kost aan een Nederlandsch solist, die toch goedkoop is in vergelijking. De uitvoering van Mahlers Achtste, die wel niet (héélemaal) uitging van het Concertgebouw, maar toch de toestanden in Nederland typeert, kostte gezamelijk f 9000 (négen duizend gulden!). Wat voor deze som ondernomen had kunnen worden behoef ik niet te verklaren.
De kosten van ‘Hektors Bestattung’ mag het Concertgebouw publiceeren als het durft. Laat 't er dan bijzeggen, hoeveel solisten voor Diepenbrock er van betaald kunnen worden. Ik blijf maar weer bij dit voorbeeld, omdat fragmenten uit den Gysbreght van Aemstel in deze dagen toepasselijker zouden geweest zijn dan Hectors Begrafenis; de artistieke waarde nog niet meegerekend.
Mengelberg heeft een programma willen maken van dezen tijd. Een heroïsch programma. Dat ‘Das Heldenleben’ van Richard Strauss een prachtig heldentstuk is, weet ieder, omdat ieder den razenden veldslag kent, welke in dit werk als ‘frischer, fröhlicher Krieg’ (hij staat in een dansende driekwarts-maat) gecomponeerd werd. Hoewel dit stuk op het oogenblik weinig anders te binnen roept dan de helden der rouw-reeks doodsadvertenties, welke sinds Augustus 1914 bij duizenden en duizenden verschenen zijn in de Duitsche bladen, en hoewel de orgiastische apotheose van het genus ‘Held’, die nota bene als groot-grondbezitter eindigt, in het zeer pacifistische Concertgebouw nu vooral eene vreemde gewaarwording geeft, kan men eene vertolking van ‘Das Heldenleben’ altijd nog argumenteeren met eene verwijzing naar de verschillende schoonheden der muziek. Wij zouden alleen met het volste recht kunnen vragen, waarom Mengelberg niet den moed heeft om zijn programma een beetje te varieeren en naast een Duitsch heldenstuk een Fransch te plaatsen, b.v. de Berceuse héroique van Claude Debussy?
De relaties der Duitsche muziek-centra gelden nu eenmaal niet voor ons, Nederlanders.
De uitvoering van ‘Des Heldenleben’ droeg over 't algemeen hetzelfde karakter van vroeger, doch was onberekenbaarder en minder gesloten. Men bespeurde bij het koper (trompetten, bazuinen, tuba's, hoorns), ook eene duidelijke vermoeidheid en zelfs Louis Zimmermann had geen gelukkigen avond. De aanvuringen van Mengelberg, welke zulke inzinkingen gewoonlijk verhinderen, waren gisteravond minder werkzaam, zoodat ik ook bij den dirigent van eenige vermoeidheid zou kunnen spreken. De orchest-agenda, welke tegenwoordig in het programma wordt gelascht, geeft daarvan ruimschoots opheldering.
De zaal was niet schitterend bezet (eene harde verrassing) en zelfs voor Wüllner bleef het applaus maar conventioneel binnen de perken.