[Een ouverture van P. Donk]
Behalve eene ouverture van Glinka, de vierde Symphonie van Glazounow (altijd die vierde van de acht......) en Don Juan van Richard Strauss, dirigeerde de heer Dopper eene ouverture van P. Donk.
Wie P. Donk is, werd niet bekend gemaakt. Daar hebben wij ook niets mee noodig en men verzekerde mij, dat zelfs Dopper het niet weet. Wanneer het programma niet gemeld had, dat P. Donk geboren is in 1871, dan hadden wij nog vroolijker kunnen tasten. Ik heb echter niet veel vertrouwen in dat jaartal.
De ouverture heet Les Cadets de Cascogne (wij schrijven Gascogne) en heet gecomponeerd naar den beroemden Cyrano de Bergerac. Alles is mogelijk. Het is zelfs mogelijk, dat de vermelde P. Donk den Cyrano gelezen heeft, maar in ieder geval bladerde hij meer in Wagner en Strauss dan in Rostand. De jonge dame, die in ‘De Amsterdammer’ zei: ‘Ik zou dezen Nederlandschen toondichter met de keurige uitgave zijner Fransche composities om de ooren willen slaan’, deze lieve, jonge dame en sommige journalisten, die zoo beducht zijn, eens iets anders te hooren dan Schumann en Brahms, konden een verheugden avond hebben, nu Donk het evenwicht herstelt en natuurlijk niet geoorvijgd behoeft te worden. Wij maken ons zoo kwaad niet.
De ouverture is een zeer talentvol stuk. Zij klinkt en de polyphonie op Wagneriaansche basis, wordt door den componist volmaakt beheerscht. De melodiek is week flirtend, altijd een beetje in de wolken en met veel cadenzeerende wendingen, die voortdurend worden toegepast. De vindingrijkheid van den auteur gaat de perken van 1890 niet te buiten, niet in de conceptie, niet in de harmonieën, niet in de instrumentatie. Even verwondert men zich, dat een auteur in zoo'n kort werk zulk een menigte trucjes kan opstapelen: zijne hoorn-behandeling, zijne aanwending der trompetten, de unendliche melodieën der unendliche violen, alles wordt onmiddellijk cliché, zoodra 't eenmaal is gebruikt. Het zeer talentvolle stuk blijft van eene verbijsterende gelijkmatigheid zelfs in de langdurige demi-teinte der kleur. En nergens komt een eind aan.
Dopper dirigeerde een tempo, dat ook al gelijkmatig was en hij dirigeerde precieus alsof hij voor Roxane zelf stond.
Maar de ouverture had niet het minste succes en dit is het rechtvaardige lot van verfilmde meesterwerken. Eerlijk gezegd kreeg ik den indruk, dat Dopper een loopje met ons wou nemen en eens geprobeerd heeft hoever men het met een pastiche brengen kon. Hij neemt ons wel meer beet.
Maar Donk is een goed-Hollandsche naam. Wie vroeg naar hem om te verschijnen op de programma's? En waar blijven zij, die men vraagt?