[Vera Schapira in de Burleske van Strauss en de Fantasie hongroise van Liszt, Mengelberg meesterlijk in de Tweede symphonie van Saint-Saëns en Roussels Le Poème de la Forêt]
Vera Schapira bereikt een maximum van kracht met een minimum van inspanning. Zij zou b.v. den vleugel, zonder dat men het aan haar uiterlijk merkt, in stukken kunnen slaan. De pianiste speelt ook alles, tonen van geweld en tonen van zachtheid, met eene volmaakte zelfbeheersching en onpersoonlijkheid. Zij bezit eene voldoende techniek om alles te wagen en dit wil natuurlijk zeggen eene fameuze vaardigheid. Haar toon is mooi in de weeke tinten tot aan het mezzo-forte, maar forte en fortissimo klonken mij te droog, te heesch en veel te weinig zangerig. Waar kracht en tempo gegeven werden, zag zij er ook niet tegen op, om, wat men noemt, een beetje te knoeien. Het trof mij in de burleske van Richard Strauss, de Hongaarsche Fantasie van Liszt was op de kritieke momenten niet te controleeren. Met deze Fantaisie hongroise van Liszt is Vera Schapira goud waard geworden. Zij nam een razend snel tempo waarmee een climax geprobeerd werd, welke niet heelemaal lukte. Toen de glissandi echter kwamen, uitgevoerd met een brille, waarvan ik de brutale goedkoopheid niet zou durven beschrijven, was het grootste gedeelte der zaal veroverd. Er waren naar schatting 2500 menschen (stampvol) waarvan minstens 1500 gejuicht en geapplaudisseerd hebben als bezielden. Vera Schapira, wier technische waarde ik geen oogenblik ontken, heeft mij geen seconde geboeid, omdat alle verfijningen, alle nuances en alle psychische accenten, welke de muziek verheffen tot méér dan een schitterende opeenvolging van geluiden, omdat alle bezonnen schoonheid, alle poëzie, welke verder reikt dan de dagelijksche ervaring, haar vreemd zijn. Doch wanneer minstens 1500 menschen eindeloos bezield zijn, constateert de criticus en verder niet. Vera Schapira's zijn eene zeldzaamheid in het Concertgebouw en dit maakt een Preek voor de Visschen dubbel overbodig. Doch wie iets wonderbaarlijks wil bijwonen ga haar Zondagmiddag hooren.
Mengelberg en het orchest hadden een van hunne allerdoorluchtigste avonden. De subtiliteit, de innerlijke vervoering, de geestigheid en het vuur, waarmee Saint-Saëns' tweede symphonie gespeeld is, gaat alle beschrijving te boven. Daar is Mengelberg de kunstenaar van de lichtste, de meest aetherische klaarheid en warme glanzen. Wat na Mahlers Zesde zeggen wil, dat geen enkel gebied van het menschelijk leven hem vreemd blijft. Het détail en het geheel van dit verrukkelijke en charmante werk waren beiden even subliem. Ik zou in die heerlijkheid van raffinement en poëzie, geene noot kunnen citeeren, welke geen ziel droeg,
Van Albert Roussel's symphonie ‘Le Poème de la Forêt’ kennen wij nu drie deelen. Ontbreekt nog het slot: ‘Faunes et Dryades’. Daar Vera Schapira Zondag wederom speelt, heb ik alle hoop, dat Mengelberg ook Roussel's symphonie in haar geheel opvoert. Roussel vertegenwoordigt eene parelgrijze schoonheid van de edelste intonatie, eene superbe techniek van de edelste distinctie, een coloriet, dat uit die parelgrijze grondstemming opgloeit in de tooverachtigste wisselingen, maar het is niet prettig om over een werk te schrijven dat men niet compleet kent. Dat Roussel een groot meester is, heeft ieder ingezien of aangevoeld. En Mengelberg, die de 1500 bevredigt, bevredige ook de 1000. Zelfs de symphonie van Saint-Saëns willen wij opnieuw hooren, zóó onovertrefbaar uitgevoerd.