Arnold Földesy (Concertgebouw) [Dvoraks Celloconcert]
Hoewel Arnold Földesy reeds op negenjarigen leeftijd de violoncel als instrument koos, David Popper tot leermeester had, als zeer jong kunstenaar concertreizen maakte naar alle overzeesche gewesten, daarna in een orchest kwam, toen in een tweede en zich nu wederom aan het ‘solospel’ gaat ‘wijden’, hoewel al dit wonderbaarlijks in het programma staat gedrukt, kon ik me niet laten overhalen om dezen nieuwen ambulant ook maar een graadje hooger te achten dan een der goede violoncellisten van ons Concertgebouw-ensemble. Arnold Földesy kent zijn techniek, hij heeft een toon van zeer normale qualiteiten, een even normalen smaak en over 't algemeen geen ongewone menschelijke vermogens. Dat hij recht uit Buda-Pest komt, is niet ongelooflijk, maar van Tsjechische muziek heeft hij de eerste beginselen nog niet geleerd en Mengelberg toonde tienmaal meer Tsjechisch temperament dan Arnold Földesy, die de gewoonte had om alle tempi te trekken en eene lyriek gaf, welke mij te droog, drenserig en sentimenteel klonk. Ik kan dus niet het minste kwaad van hem zeggen, maar een buitengewoon violoncellist is hij niet.
Waar Mengelberg het orchest had van Dvorak's prachtige concert, waar Louis Zimmermann den viool-solo aanstreek van het laatste deel - daar hoorde men kunstenaars. Want Földesy zweeg niet of hij werd weggespeeld en men dacht niet eens meer aan hem. Dat orchest en dirigent indrukwekkende dingen deden, maakte een merkwaardigen middag van deze uitvoering en dat Földesy hen niet eens uit de verte kon volgen, is zijn grootste tekort. Hoe minder van deze ambulanten, die zich nog aan het solospel moeten wijden, hoe beter.