Aldo Antonietti (Concertgebouw, kleine zaal) [Tartini, Mozart, Corelli en Pugnani-Kreisler]
Men heeft eenmaal gezegd, dat hij tot de allergrootsten behoorde. Toen was hij misschien nog klassieker en verhevener dan nu. Misschien nog meer antiéke Thanatos met die lichte teleurstelling om de zingende lippen. En misschien behoort Antonietti wel tot de allergrootsten. Hij is nog even geïsoleerd als de legendaire koningen en koninginnen, die zich ééns per jaar vertoonden aan de wereld. Hij komt niet uit zijn ivoren toren. Zijn terracotta-plaat droomt en mediteert. Waarover? Niet over het enkele concert, dat hij 's winters geeft. Niet over de Amsterdamsche muziek, welke hem natuurlijk weinig interesseert. Dus over onbekendheden, en wie weet, welke sublieme onbekendheden? Ik weet het niet, en erken, dat ik niets begrijp van deze psyche, die ik nog niet gevonden heb, en dat dit graf van geheimzinnigheid voor mij een raadsel is.
Dan maar alleen het vioolspel. Antonietti had last van zijn snaren. Ik hoorde reeds menig violist schelden op de hedendaagsche Duitsche snaren, welke eindeloos rekken of breken en waarom zou 't niet waar zijn? In 't Concertgebouw knapten er nooit zooveel als dit najaar. En zelfs een onbewogen man als Antonietti krijgt aarzelingen van een detoneerend instrument. Zoo'n kleine beving in den laatsten streek van Tartini's Grave is men niet gewoon van een Antonietti. Er waren nog andere, zulke nerveuse nietigheden en ik memoreer 't even om te bewijzen aan welk een volmaakt spel hij ons wende. Verdwaalde tonen, die niet aanspreken te midden der overige kristal-geluiden, – bij welken anderen virtuoos zouden ze opvallen?
Mozart's Rondo, de cadens uit Corelli's Folia en het Preludio et Allegro van Pugnani-Kreisler troffen me het meest. Antonietti heeft eene neiging om de achttiende eeuwsche muziek in eene hooge contemplatieve stilte te zetten en de neiging om veel mit dem Hauch te spelen, de snaar maar èven te streelen met een paar haren van den stok, maakt ze nog strakker, bleeker en stiller. Dan staat hij te midden van het mysterie en verlangt veel van ons geduld. Doch de melodie is zoo rechtlijnig en het tempo zoo statig-langzaam, dat het ten laatste alle sanguinisme overwint en hypnotiseert met kalmte. Ik geloof, dat Antonietti een aanbidder is van het Getal. Dat hij de stokverdeeling uitmeet tot millimeters is zeker.
Aan de viool deze ondoorgrondelijke, aan den vleugel Jetty Mossel, een beetje hard en soms onaccuraat, maar jong en schalksch, waarmee zij talrijke bloemen verwierf. Als Antonietti met Jetty Mossel blijft spelen, moet hij een clavecimbel nemen als begeleidingsinstrument. Dat zou alle hardheid opheffen, geheel aanpassen bij de kleur van zijn toon en wellicht bij de kleur van zijn temperament.