[Evert Cornelis en Anton Bruckner]
Wij hebben even weer den anderen klank gehoord: Anton Bruckner. Dat is lang geleden, en ondertusschen zijn er vele symphonieën gespeeld, die op de jaarlijksche lijst staan, waarmee men de illusie schept eener muziek-cultuur. Wij zijn dus ontwend aan Bruckner en het is gevaarlijk, wanneer Evert Cornelis zijne Derde nog eens geeft, om herinneringen aan een grooten meester uit de vergetelheid te halen. Er gingen reeds enkele jaren voorbij, sinds Cornelis het plan scheen te hebben om Bruckners Achtste te introduceeren (het grandiose werk, waarvan de componist twintig jaar dood is, wacht hier nog altijd op zijn eerste uitvoering), sinds Cornelis een kring van Bruckner-bewonderaars om zich concentreerde, genoeg om een zaal te vullen, en voor wie de Vijfde met Zesde ook nog nieuwigheden zijn. Maar men greep in. En ik ducht, dat men opnieuw in zal grijpen, wanneer ik ging beschrijven, hoe Evert Cornelis, die fijne, sensitieve, melodische manier van dirigeeren, welke hij openbaarde in den tijd, toen hij bij voorkeur musiceerde met werk van Debussy, Diepenbrock, Ravel, Roger-Ducasse, Bruckner, gisteravond bij de Derde op dezelfde artistieke en zangrijke wijze heeft toegepast. Hier klinkt het beroemde orchest zooals het klinken moet: rustig, in een schoon en beheerscht geluid, lyrisch en mild tot in de fortissimo's. Wij weten en beseffen dit allen. Maar ik begrijp niet, waarom de bewonderaars, die Evert Cornelis zonder twijfel heeft, en waard is, dulden, dat hij, zooals het vorig jaar gebeurde, plotseling uitgeschakeld wordt, of, wat óók gebeurde, met een serie van de onbeduidendste programma's voor het publiek komt, waarom zij dit verdragen, terwijl iedereen weet, dat ‘men ingrijpt’, en niet de hulp der dagbladen vragen, om den eenigen dirigent van het Concertgebouw, die noviteiten kan repeteeren (Mengelberg immers reist en Dopper componeert), die enthousiasme heeft voor interessante programma's, het recht te doen wedervaren, dat hem als
kunstenaar toekomt. Het lijkt mij toe, dat die bewonderaars te dikwijls vergeten om op deze wijze een normale en vruchtbare actie te steunen.
Over Bruckners Derde schreef een jaar terug een der bekendste Duitsche muziekbladen: ......‘das große Ganze der D moll-Sinfonie kam doch neulich zu überwältigender Geltung; am meisten in dem hinreiszend gespielten Scherzo (nach dem sich die Musiker von ihren Plätzen erheben muszten) und in dem einst wegen seiner scharfen Stimmungskontraste so vielumstrittenen, hoch-dramatisch wirkenden Finale, dessen wie in Granit gehauenem uniformen Schlusztakt auf Tonika und Dominante d - A - D (das gewaltige Hauptthema des ganzen Werkes zusammenfassend) man der Zeit entsprechend die Worte unterlegen könnte; “Wir halten durch!”
Jedenfalls war man durch diesen lapidaren und gleichsam kriegerisch-patriotischen, echtesten Bruckner-Schlusz in der rechten Stimmung.’
Voor het Concertgebouw zal dit citaat geene reden zijn om Bruckner te verbannen en zonderlinge uitlatingen, gelijk bovenstaande, doen onze sympathieën niet verminderen.
De uitvoering was prachtig en had een ongewoon succes.