Bijdragen aan De Telegraaf (september 1915-juli 1920)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdEmiel HullebroeckDaar was hij weer, het gracelijke, zanglustige fluweelen ‘muziekmanneke’ met zijn vleiende oogen en zijn studentikooze stem, die elk liedeke met iets van den galm doortrilt van eigen ondervonden jolijt of droefenis. Eerste optreden na zijn reis naar Indië, had 't programma vermeld, - en ze waren present hulle! alle zijn bewonderaars en bewonderaarsters, als hij daar weer voorbij den witten Apollo stapte, en vriendelijk zijn groet bracht aan de ‘dames en mijnheeren’ in de zaal. Begonnen werd de avond met een door allen mee aangeheven ‘Mijn schilt en de betrouwen, zijt gij o, God, mijn Heer’. Het tweede Wilhelmus-couplet. En toen zong Hullebroeck, gezeten aan het klavier weer vele van zijn reeds bekende en geliefde miniatuurtjes naar ons heen... Nu eens ging z'n stem zoetekens dodijnend 'n ‘borelingske’ in slaap zingen, dan, in een ander liedeke, schetste ze de getsende, ketsende strijkboutjes der oolijke Vlaamsche speldewerksters. En moeten we nog spreken van... de manier waarop de stemme dwaas-blijmoedigjes vrijde met ‘mijn Fientje’, dat dikkerke, dat kikkerde? - hoe ze de moeder nadeed, die den stijven Klaes, die niet trouwen wil, en vreest voor kwade wijven, voor last en krevecoeur, al de huwelijksbezwaren opleest? hoe ze vertelde van kosterkens, die hun paternosterkens wegschoppen, zoo subiet als daar 'n Lize is, die hen gèren ziet, ze zong van aangebeden Grietje's; van twee kwikstaarten en 'n derde, die in 't andere jaar zal mee schuifelen van veel kermispleizier, brouwers-leute en stoeiend geroofde zoentjes in 't klavergroen’... En er was goedigheid voor 't zachte, ‘malsch’ behagen voor 't amoureuse, en ‘lekker’ uitslaand lawaai voor 't forsche, 't stampende, 't opgetogene, in de voordracht, die vooral de kleine geste heeft, van minzaam-streelend, vriendelijk, den hoorders voor haar onderwerp te willen innemen. Er waren ook nieuwe zangen; oorlogsliederen: Daar was het Landje van Belofte: met de slotregels: Ons landje was een hymne aan den vrede
En heilig waanden wij ons recht.
De wielen ronkten en de torens luidden...
De krijg heeft alles plat gelegd!
Mijn klein, mijn lief arm landje toch!
Hoe bloedt mijn hart, wanneer ik u aanschouw!
Maar ach! hoe groeit mijn liefde voor uw grond
Bij 't groeien van uw rouw.
De nieuwe zangen verklanken het wee der moederkes, die ter bedevaart gaan, zingen de vereering uit van de vorstin der Belgen, laten den jubel carillonneeren van den Beiaardier, die éénmaal weer over een vrij Vlaanderen-land de klokken klinken hooren wil, en roepen mijn Belgen aan den IJser moed toe. Vooral dit laatste, forsche marschlied op woorden van Karel van den Oever, kreeg een ovatie, gisteren. Laaien uwe bajonetten
Ros van gloed
Blinkt het koper der trompetten
Rood als bloed;
Ziet gij ginds uw Vlaand'ren blaken,
Hoort ge uw steden spokk'rend kraken?
Belgen, houdt dan moed!
Besloten werd de avond met Hullebroeck's lied op woorden van Conscience's schoonzoon AntheunisGa naar voetnoot* ‘Mijn Vlaand'ren heb ik hartelijk lief’; - het lied, dat hij -, aldus vertelde de componist, van den zomer op zijn concert in het Kurhaus te Scheveningen had gezongen, toen het hem daar verboden was geworden den Leeuw van Vlaanderen te laten hooren. Hullebroeck zóng, - en verdween. Maar er was 'n applaus, dat niet ophield...... En toen natuurlijk kwam de Vlaamsche Leeuw te voorschijn. In al de geestdrift van Hullebroeck's prettige stem, en in al de ‘klauwende’ kracht van z'n opgetogen, pianospel... |
|