Messchaert - Röntgen (Concertgebouw, kleine zaal) [Liederen van Schumann, Grieg en Röntgens volkslied-bewerkingen]
Het verheugt ons zeer, dat Messchaert sinds twee jaren nooit meer ongesteld is, wanneer hij in zijn vaderland optreedt, zelfs niet bij deze October-regens. Zijn weerstandsvermogen tegen het Nederlandsch klimaat schijnt toegenomen te zijn naar mate er op de Duitsche concerten minder te zingen viel en wij ontvangen geen enkel teleurstellend telegram meer. Er blijkt echter een aantal obstructionnisten te bestaan, die hem met dezelfde maat willen uitmeten waarmee hij inmat en, nu de meester trouw verschijnt, trouw wegblijven. Deze houding dunkt ons des te rechtvaardiger, omdat Messchaert, met eene koppigheid welke hij met Röntgen gemeen heeft, liederen blijft zingen, die reeds verouderd waren, toen wij nog geboren moesten worden. En wanneer hij dan het slechtste gaat uitvoeren, dat Schumann componeerde, de banale, oppervlakkige en dom-zoetsappige Liederreihe, naast eene serie van Grieg, welke in onzen tijd bijna even onbeduidend is, ofschoon ze een tikje frisscher klinkt, dan krijgt de afkeer voor de oude doos finaal de overhand op het respect voor eene oude reputatie en men laat Messchaert zingen voor een half-leege zaal.
Wat de voix d'or betreft van den meesterzanger, wij zijn niet geheel zonder enthusiasme en laten ons altijd gaarne verrukken. Wij hebben dus onze herinneringen aan Messchaert. Maar hij moest weten, dat er een tijd van komen is en een tijd van gaan. Laat hij zijn roem niet bedelven onder de desillusies, welke hij gisteravond heeft opgestapeld. Van alle tonen was enkel het monotone overgebleven en de onwaarheid van het sentiment, de onoprechtheid van dat huilerige snik-zingen was zóó triestig en navrant naast onze herinneringen! Dat staat allemaal zoo schrikkelijk ver van ons af, het is zoo caduuk en onlyrisch, zoo smakeloos en eentonig. Wanneer Messchaert slechts een béétje op de hoogte bleef van onze verlangens, zouden wij hem natuurlijk veel vergeven, maar zulke exorbitant-vervelende paskwillen van Schumann? Nooit!
Julius Röntgen verloor de laatste jaren alle populariteit. Hij heeft ze zorgvuldig gekoesterd, maar van dit type ziet men alleen nog de belachelijkheid en zijne manier van piano-spelen is hopeloos voorbij. Het was treurig zooals hij die miniatuurtjes van Grieg voordroeg met die naïeve opgeblazenheid, die pathetiek in het eenvoudigste, dat ongemotiveerde rubato en al die verregaande slordigheden.
Zijne collega's van het conservatorium mogen dit toeschrijven aan zijne geestdrift (dat soort geestdrift duurt van den morgen tot den avond), wij laten ook aan hen de verdediging over van zijne composities. Toen hem op een kwaden dag ieder soort van muzikale vinding ging ontbreken wierp hij zich op het oud-Nederlandsche Volkslied. Het werd zijne manie. Hij heeft er niet het flauwste contact mee, doch profiteert van een onontgonnen terrein en van de goedhartigheid zijner landgenooten.
Maar hij heeft nog altijd niet geleerd hoe men een volkslied metamorphoseert tot schoonheid. Wij zouden hem zijn gang kunnen laten gaan misschien. Als wij echter zien, hoe b.v. Moussorgski's Boris Godoenoff en zooveel andere illustre werken van buitenlandsche meesters (Carmen o.a.) bijna geheel bestaan uit volksliederen, dan kunnen wij moeilijk laten om even te protesteeren tegen de degradatie onzer folklore door een vreemdeling. Want men weet nooit hoe hij den meesten smaak bederft: als directeur van een conservatorium of als ‘toonzetter’.
Wij protesteeren dus, zoowel tegen de ‘Twee Oud-Nederlandsche Wijzen met Variaties’ als tegen het rijtje ‘Oud-Nederlandsche Volksliederen’, omdat dit volmaakt hersenloos en onverdienstelijk werk is.
Den pianist Röntgen geef ik den raad, om lessen te gaan nemen bij Dirk Schäfer.
Als Dirk Schäfer ten minste wil.