[Reger, Berlioz en Tschaikowsky] (Concertgebouw)
Het was mooi maar een beetje rhapsodisch. Het Serenade-sprookje van Reger liet men zich gaarne voor den tweeden keer vertellen in zoo korten tijd, doch men raakte al gauwer den draad kwijt van die zoet-streelende liefelijkheid en merkte ook overbodige lengten in de blauwe romantiek. Een statisticus moet eens narekenen hoe dikwijls de Vijfde van Beethoven hier in eene lange eeuw werd gespeeld zonder lang te worden en bij de hoeveelste séance der Serenade men uitgekeken zal zijn op Reger.
Mengelberg had gisteren duizend rhythmen en hij wilde er wat mee schertsen: De Sylphendans (prachtig - maar de nieuwe harpist moet zich wat matigen en zich aanpassen bij onze zachte orkest-kleur) en de Hongaarsche marsch van Berlioz, met ‘1812’ van Tschaikowsky is geniaal vuurwerk.
Het is driemaal afzonderlijk toegejuicht en niet zonder reden: Zaterdag in Den Haag, Zondagmiddag in Amsterdam, Zondagavond volksconcert, Maandagavond in Den Haag met Tristan, die een halven dag duurt. Bravo voor het uithoudingsvermogen, maar 't een of 't ander: zij sterven, de arme musici, of zij worden automaten.
In het avondblad over Roussel.