De Mis van Diepenbrock
Een grauwe dag.... En de Sint Catherijnekerk van Utrecht, uitbundig gepolychromeerd van boven tot onderen in de beminnelijkste verven en patronen, is ook geen Venetiaansche San Marco, wiens twee koren en twee orgels Diepenbrock bij het componeeren zijner Mis, voor den geest zweefden. Maar onze hedendaagsche kerkzangers zijn óók geen Venetianen of andere Renaissancisten. Zij worden niet gehonoreerd, zij moeten alles uit nobel enthousiasme doen, zij hebben geen techniek en zij zingen meestal, lange jaren door, zulke gemakkelijke en leelijke muziek. Zoo zijn de toestanden in de Utrechtsche metropolitaan, zoo zijn ze in al onze Nederlandsche kerken.
In dat gepolychromeerde milieu zag ik Toorop binnenstappen. Diepenbrock was er natuurlijk. Men zag er zelfs Staatsraad Struycken, de verschillende Broms, mevr. Mengelberg, mevr. Beukers-Van Ogtrop, de halve muzikale wereld van de uiteenloopendste richtingen, Joh. Wagenaar, Sem Dresden, Averkamp, Hubert Cuypers, Richard Heuckeroth, Joh. Schoonderbeek etc.
En in anderhalf uur tijd klonk daar ‘de Mis van Diepenbrock’ onder leiding van Winnubst, met Henri Hermans uit Maastricht aan het orgel. Er waren goede oogenblikken, zelfs verheven oogenblikken, er er waren vele slechte. Het orgel stond nergens op de hoogte van het werk en schoot ondanks Hermans, die er uit haalde wat hij kon, bijna overal te kort. Het koor zong met groote toewijding, maar was nog lang niet gewend aan den lichten, zwevenden stijl, en nog lang niet tegen de moeilijkheden opgewassen. Winnubst is een vreemde in al die expressieve rythmen, liet veel miniatuur verloren gaan en veel bedoelingen onuitgesproken in de noten. Waarom heeft hij Diepenbrock niet eens een paar malen voor zijn koor gezet? Is dat te veel gevergd van Winnubst's persoonlijkheid?
De Mis van Diepenbrock heeft dus geklonken, doch men heeft haar niet gehoord en ik geloof dat menschen, die staan buiten het katholicisme en zijn liturgie, er onttooverd van zijn heengegaan. Dikwijls heb ik bij me zelf gedacht: hadden deze goede zangers van de vijf-en-twintig jaar die zij het werk vergaten, er maar tien gebruikt om het te studeeren! Dan waren zij nóg een kwart-eeuw achter geweest, doch hadden ons ten minste bevredigd.
Met moet mgr. J.A.S. van Schaik, den pres. der Gregorius-Vereeniging, echter prijzen, dat hij het initiatief nam en het werk heeft lief gehad. In ‘De Tijd’ werd door Gerard Brom reeds de triomfkreet aangeheven, dat schoonheid en godsdienst weer samengingen, gelijk in oude dagen. Eilaas, dat is de waarheid niet. Misschien zijn wij er over vijf-en-twintig jaar dichter bij, doch dan beginne men de mannen, die deze schoonheid scheppen, meer te steunen en te eerbiedigen.