Coppelia (Hollandsche Schouwburg) [En een Hollandsche Rhapsodie van M.C. van de Roovaart]
Er waren aardige gestalten. Ida en Tilda Sciantarelli verschenen in vele vormen, hadden soms muziek en soms rythme rondom de vlugge lichamen, soms zelfs verstaanbaarheid in het gebaar. Zij hadden natuurlijk ook haar hoogtepunt, waar zij leefden. Het van pop tot mensch worden zooals Ida het voorstelde, was boeiend en gaf een prachtig crescendo van warmte. Uit het corps de ballet, laatste overblijfsel der Italiaansche Opera, dat maar zelden vertroeteld is, trad af en toe nog wel iets zeer liefelijks naar voren, doch het ensemble mocht niet te onbarmhartig bestraald worden door den nagebootsten dag, want dan verloor men veel van de illusie. De avond- of schemering-tafereelen en een twijfelachtig licht zijn nog immer het voordeeligst. Ook als ensemble toonde dit corps dikwijls aarzelingen en wat ze dansten was toch niet zeer gecompliceerd.
Het duidelijkst gebaar en de hoogste illusie bleef de muziek. Zij is van 1870, een paar weken voor den oorlog: muziek van het tweede keizerrijk. Onze chroniqueur mr. Van Rossem zou haar moeten beschrijven in een milieu van Mme de Metternich; zij klinkt ongelooflijk charmant in dezen tijd, streelt oneindig, laat de schoonheid opgaan na gestreeld te hebben en voor deze fijnheid van klanken en melodie staan wij in ieder geval niet sceptisch.
Een pantomime, geloof ik, begrijpen wij niet meer sinds Isidora Duncan. Als die kaatst, of vlindert of zomert of schaapherdert, dan doet ze het goed en zoo reëel, dat geen sterveling zich vergist. Tusschen de oude pantomime en ons staat een heele generatie. Al het academisme en alle conventie, welke sneuvelden in de nieuwe schilderijen, de nieuwe letterkunde, raakten ook voor het ballet in een onherroepelijk verleden, de oude symbolen werden vervangen door andere en wij begrijpen de bedoeling alleen als ze héél helder is: het spel der automaten, het ontwaken van Coppelia, de burleske bezweringen van Coppelius (Giov. Perez), het afbreken van het atelier of de allegorische vertooning van oorlog en vrede. Stommelingen zullen Tilda en Ida Scianterelli misschien zeggen, maar we zijn hare lieve, systematische pasjes zoo ontwend!
De heer Heuwekemeijer dirigeerde een uitstekend orkest van de A.T.V., dat ook medewerkt bij de Ned. Opera. Men begon echter met eene ouverture, waarvoor niemand gekomen was: eene Hollandsche Rhapsodie van M.C. van de Roovaart. Het liedje van de zee met hou je roer recht en enkele andere Valerius-gedenkklanken worden hier te primitief en te zwaar bearbeid om er Coppelia gelukkig mee te openen. Het stuk is beter voor een Zondagmorgen-concert in het Vondelpark of voor het orgel van den Volkszang.