Koor van Den Hertogh (Concertgebouw) [Vereeniging tot Verbetering van den Volkszang – werken voor kinderkoor]
Er is niets aardiger dan een podium met de kinderen van den Volkszang: de twee zijvlakken golvend wit der meisjes, met het zwarte centrum der jongens en van het orchest; een triptiek met allerlei geheimzinnig geruisch op de helle vleugels en den donkeren achtergrond; alleraardigst, wanneer zij applaudisseeren voor Vadertje den Hertogh, liefelijk en willig; alsof er een veld met bloemen in beweging komt.
De zaal is altijd vol voor hen en zij maken muziek. Zij maken muziek, waarop ze lang studeeren, tot ze woorden met noten van buiten kennen en alles uit het hoofd zingen met hun zes-honderden. Wat ze uitvoeren is niet zoo heel moeilijk en gaat niet veel verder dan de eerste beginselen der kunst. Het zijn liederen. Geen liederen, die de kinderen kunnen gebruiken bij de spelen, die zij later kunnen gebruiken bij den arbeid, bij den dans of op marsch - het zijn maar ‘volksliederen’, d.w.z.: liederen, die het volk vroeger nooit gekend of gewild heeft, zooals b.v. de ‘Legerbundel’ ze propageeren wil. Tusschen kinderliederen, soldatenliederen en volksliederen bestaat er geen verschil meer.
De muziek gaat dus niet verder dan de eerste beginselen der muziek. Wat de kinderen kunnen valt niet te controleeren noch waarvoor ze bruikbaar zijn na de stemverandering. Men zou daarover eene enquête moeten houden bij de dirigenten onzer zeer talrijke koren: hoeveel koormateriaal krijgen zij uit de Vereeniging tot Verbetering van den Volkszang? Het zou misschien zeer nuttig zijn. Wat men nu observeert is eene zeer merkwaardige africhting: absolute homogeniteit. Het Toonkunst-koor van Mengelberg zal dit kinderkoor van Den Hertogh de moeilijke precisiteit van Heinze's ‘Vaarwel’ niet verbeteren. Men vraagt zich echter af of zulke dressuur de kinderen en den volkszang wel baat. Zij maken crescendo'tjes en diminuendo'tjes, zij nuanceeren uiterst zorgzaam als groote menschen en alles gaat verbazend accuraat... maar het klankvolume, dat zij ontwikkelen is zeer beperkt en de kleur, zoowel bij de jongens als bij de meisjes, heesch en gedempt; de jongens zingen bijna zonder timbre, zonder kracht en één slenteraar, die met ‘Het Leven’ roept, snerpt het heele koor omver. Zij spreken de woorden ook zeer onduidelijk en het schijnt mij toe, dat bij deze kinderen de dressuur alleen ontwikkeld wordt ten koste van de stem.
De uitvoeringen hebben meestal plaats met medewerking van het Concertgebouw-orchest. Welke rol het orchest bij deze ‘muziek’ speelt, moet iedereen duidelijk zijn of worden. Zij is, met alle respect voor de Vereeniging, het orchest onwaardig. Het engageeren van het Concertgebouw-orchest beantwoordt ook niet aan het streven der Vereeniging, dunkt mij, en het zou goed zijn, wanneer zij tot dit inzicht kon komen. Wij zien Padvinders uittrekken met trommen en trompetten, den laatsten tijd zelfs met bijna heel corpsen, wij zien kinderen met instrumenten onder den arm loopen en les nemen, onze vele muziekscholen hebben tal van leerlingen. Deze kinderen kunnen de begeleidingen, waarvoor nu 't Concertgebouw-orchest (!) gehuurd wordt, na wat studie zonder moeite spelen. Ik geloof, wanneer Vadertje Den Hertogh dezen weg wou inslaan, dat de basis onzer muziek-cultuur heel wat gezonder zou worden.
Dit zijn liefdevolle aanmerkingen - het volgende zou een protest moeten zijn. Den Hertogh dirigeerde eene compositie van Rosy Wertheim: ‘Variaties op een Oudhollandsch liedje’ voor orchest. Zij behooren tot het treurigste dilettanten-werk, dat ik tot nu toe gehoord heb en men kan er den smaak van kinderen en groote menschen slechts mee bederven. Het werk is eene aaneenschakeling van kortademige, verbrokkelde compositie-oefeningen, vrij slecht geïnstrumenteerd en zonder de minste inventie of hoorenswaardigheid. De leider der Vereeniging moest zulk een geknoei niet protegeeren.
Er werden een viertal zeer indrukwekkende oude liederen gezongen (Nu zijt wellekome, Hoe leit dit kindeken, Waer dat men zich al keerd of wend, Merck toch hoe sterck) en naar aanleiding van deze zangen zou ik Den Hertogh nog iets willen zeggen. Wij hebben boekdeelen vol magnifieke oude liederen en wat doen wij er mee? Een generatie van zoekers heeft zich uitgesloofd om deze traditie te redden en wat helpt het ons volk? De Tsjechen, de Serviërs etc. etc. zouden blij zijn met zulk een schat van volksmuziek en hoe benutten wij ze? Niemand bekommert er zich om. Wij hebben een twintigtal (misschien zijn 't er wel 120) volksliederencomponisten, die hun kleine reputatie en hunne belangetjes gewichtiger achten. Zij proppen ons dierbaar volk, dat niet naar hen luisteren wil, vol met flauwiteiten van tekst en muziek en laten de rest in de boekdeelen.
Er staan zes namen van deze soort op het programma van gisteren, er staan er 6 × 6 in den Legerbundel. Waarom snoert Den Hertogh deze beunhazen niet liever de keel? Wat is ‘Volksliederzang’ waard zoolang het volk van zijn eigen liederen geen notie heeft? En waarom zou Den Hertogh met zijne machtige vereeniging niet eene machtige beweging beginnen tot wederopstanding van ons oude volkslied, dat onze natie pit in het leven zou brengen, terwijl al de gecomponeerde deunen, die geen operette-wijs waard zijn, het volk slechts bedriegen en ontzenuwen? Terug naar de bronnen, eer zal er van eene wezenlijke en blijvende hernieuwing geen sprake zijn.
Mevrouw Berthe Seroen zong dezen keer den solo in Den Hertogh's Kinderronde en zij heeft allen zeer enthousiast gestemd. Het was verrukkelijk. Den Hertogh's ‘Kinderronde’ is trouwens een fijn en geestig werkje, het allerbeste van dit genre danslied, en ik zou niet gaarne eindigen zonder het te vermelden. Het is ook uitstekend geïnstrumenteerd, wat Den Hertogh tegenwoordig doet als voltooid vakman en wat mij aanleiding geeft om hem te verzoeken Andriessen's instrumentatie van de Valerius-liederen grondig te herzien. Deze is vol prosodische absurditeiten en tekst-verhaspelingen.