Marcel Barger (Concertgebouw, kleine zaal)
Thérèse Schwartze heeft hem nu ook geschilderd en geëxposeerd bij de Onafhankelijken: Marcel Barger. Er ontbreekt dus niets meer aan den roem zijner Pierrot-gestalte die als een tak seringen neeg over den rooden achtergrond. Oscar Wilde zou zeggen: hij heeft handen als witte seringen, en men prevelde het misschien, toen hij er de melancholieke schimmen mee teekende op het rood. Het was vol herinnering en vol droefheid. Hij vertolkte een leven, dat nog niet waard is op een kaart gezet te worden. Het snerpte niet, het weende. Het weende in romances met woorden, zacht, kwijnend, verliefd als een sonnet van Hélène Swarth en teeder zooals Piet van der Hem tegenwoordig slechts kan zijn bij de wereld waarin men zich verveelt. Het was ook delicaat als eene bladzijde van ‘De Kroniek’.
Hij zong, met Armand Béal aan den vleugel, wat men altijd zingt: Bonsoir, madame la Lune, C'est toi que j'aime, Chanson de l'Adieu, La Dame de Pique, de geschiedenis van den clown, waarin hij doodvalt, en de sterrenhemel, waarvoor hij ons in het stikdonker zette, waarbij de piano tinkelde en eene eenzame lamp op het bleeke gelaat scheen van Marcel Barger. Zijne stem klonk als een doedelzak: de smart onzer Amsterdamsche loopgraven. Het vermurwt me nog, nu alles voorbij is, en de trams met veel licht de stad rondrijden als een caroussel.
Hij is onze eenige Pierrot: symbool van den weemoed.