[Orkestwerken en liederen van G.H.G. von Brucken Fock en het Vioolconcert van Bruch]
Evenmin als de boeren van het eiland Tholen, willen wij, goddelijk in ons muziek-delirium en onze neutraliteit, ons storen aan een of anderen tijd. Te midden van de groote catastrophe en het groote lijden, zal men de volgende week Beethoven's hymne zingen aan de vreugde en aan de vrijheid, welke we geen van beiden zonder schaamte mogen bezitten. Men moet wel zéér cosmisch van de aardsche dingen verwijderd staan om die hemelsche dochters uit haar Elysium te roepen en om met eenige oprechtheid te juichen Freude schöner Götterfunken - Alle Menschen werden Brüder. Men moest zich toch even vragen of het opportunisme onzer concertzalen niet tè ver gaat en of wij goed doen om de muziek zoo en bagatelle en buiten-den-tijd te behandelen. Of wij werkelijk goed doen om een gedicht van zekeren Zoozmann, die de Nederlanders een tijdje geleden in de ‘Amsterdammer’ gehoond heeft als slaapkoppen, die niets meer waard zijn dan in hunne stupide rust gelaten te worden, op te nemen in onze programma's, het uit te voeren en er bij te applaudisseeren?
Dat is muziek-delirium, waarvan ik niets meer begrijp en den heelen avond is het me niet duidelijk geworden. Mengelberg begon met de ouverture van Iphigénie en Aulide, die sinds de dagen van Gluck in een snel tempo gespeeld werd en sinds Wagner's decreet over het dirigeeren in een langzaam tempo gaat. Toen kwam eene serie nieuwe werken van G.H.G. von Brucken Fock en tot slot het beroemde Bruch-concert voor viool. Zimmermann speelde het en kan hij me verwijten, dat ik hem niet genoeg bewonder? Maar ik wist niet, waar men de geestes-acrobatiek vandaan moest halen om dat trio van uitdrukkingen, die zoo ongehoord ver van elkaar staan, te combineeren, aan te hooren en te volgen.
Von Brucken Fock's werk was interessant. Het stond weer vol hallucinaties en ophitsende instrumenten, als: tam-tam (vele storm-zeeën van gedruisch), xylophoon (macaber gerammel), celesta (zefierende geluiden), groote trom (de donders der ontzetting) twee bezems (ritselende spoken), klokken en klokken-spel met allerlei aetherische en diabolieke geruchten. Een romantieke verzameling van verschrikkingen en troost.
Ik meende, dat von Brucken Fock met zijn drie Fransche liederen, welke het gansche land rondgereisd zijn, een nieuwe richting ingeslagen had, doch dat schijnt zeer tijdelijk geweest te zijn. De zelfbeperking in de instrumentatie, de precisiteit der rythmiek, de juiste declamatie en de spontaneïteit van het impressionnisme, allemaal dingen, die men bewonderen moet, zijn opnieuw verloren gegaan, zooals zij verloren waren in zijn symphonie o.a. Mengelberg dirigeerde twee composities voor orchest, (La Côte sauvage en Maannacht op zee), natuurstukken, waarvan men zeggen kan, dat géén Duitscher zoo het technisch materiaal beheerscht. Het is eene virtuose opeenhooping van indrukken rondom één thema, dat niet beter verwerkt en niet slechter gecomponeerd kon worden. Hier ontbreekt von Brucken Fock geen enkel talent dan het compositorische, hier mist men niets, dan de zekerheid der conceptie, de organische ontwikkeling eener emotie, welke men altijd bereiken kan, met of zonder vorm. Het was de moeite waard, om alle interessante harmonische en instrumentale effecten te hooren, het was niet de moeite waard, om zoo doelloos door elkaar geschud te worden van den eenen climax in den anderen.
Men zoekt ook tevergeefs naar eene melodie of iets wat er op lijkt en mej. Elise Menagé Challa, die vier nieuwe liederen zong, stelde zich voor de zooveelste maal bloot aan de mogelijkheid, dat men hare stem niet waardeeren kan. Wat von Brucken Fock componeerde, zijn niet alleen slechte verzen (‘Processie’ met ‘Witte wijven dansen om en om’ van Reddingius, ‘Ritzelputzel’ van den genoemden Zoozmann en ‘Die Insel der Vergessenheit’ van Anna Ritter), doch ook stembrekende waaghalzerijen, waarbij de zangeres slechts behoeft te worstelen: met het orchest en met de phantastische declamatie. Elise Menagé Challa heeft dat gedaan met eene volmaakte meesterschap, meesterschap genoeg en moed genoeg, om haar de belangrijkste figuur onder onze jonge zangeressen te noemen. Men kan haar in de toekomst slechts de eerste rollen wenschen bij de oratoria of bij de opera's. Het schijnt mij toe, dat zij alle hoedanigheden heeft, om buitenlandsche zangeressen te overtreffen.