Annie Lieman (Concertgebouw, kleine zaal) [Liederen van Massenet, Huë, Maurice Emmanuel en Diepenbrock]
Alles had eene robuuste, moederlijke gevoeligheid. Het klonk spontaan en met een primitieve warmte. Wanneer men het combineerde met den cosmischen avond van den jongen zomer kwam men tot vreemde melancholieën en ironische ontroeringen. De serenaden waren zeer ver en de schoonheid bedenkelijk. Deze nachtegaal, die vele gelukkige zangen heeft willen wekken, bezit niet de meesterschap, de geheele vrijheid der techniek en het hooge register, dat beweeglijker moet zijn, minder heesch, minder gecomprimeerd van klank, koeler, ritselender. En dan het gebaar der stem en der uitdrukking! Het gebaar is te uniform, te zwaar, te slordig. De woorden vallen te loom, nog loomer dan de klank en de indolenties van het rythme zijn even weinig bezield of vurig als de traagheid der expressie. Maar toch waren er serenades en toch was er eene schoonheid.
Hubert Cuypers begeleidde zeer delicaat en ik herinner me 't liefst een ‘Crépuscule’ van Massenet met vele zachte aarzelingen, die prachtig gemijmerd werden, den Soir paiën van Huë, dat de fluitist Klasen omrankte met fauneske nocturnen en het dansende lied op de Roos van Maurice Emmanuel, waar de fluit de stem zoo goddelijk opvangt.
En ten laatste Diepenbrock's Poilus de l'Argonne, de groote hymne van den tijdgenoot.