De Matthäus-Passion
Alles blijft bij 't zelfde.....
Er komt op het laatste moment, vóór de plechtigheid begint, een oude juffrouw binnen, die hare plaats zoekt. Willem Mengelberg kijkt met een kwaad gezicht de zaal in en wacht. Dan gaat er een glimlach door de hoorders en zangers, een nerveuze, onaangenaam-ritselende glimlach. Dat is het jaarlijksche gemonkel. Vijf, zes, zeven jaar komt er al een oude juffrouw te laat, misschien nog langer.
Want niets schijnt te willen veranderen bij deze plechtigheid, welke met zoo groote zorgen gemummifieerd is.
Er was een tijd, dat men Mengelberg kon prijzen als kunstenaar, als hernieuwer, als schepper van de schoonste vergezichten eener Nederlandsche toekomst. Wij namen de Matthäus-Passion over van Duitschland, dat voor dit werk zijne zonderling-exclusieve genegenheid opvatte in een tijd, welken het zelf niet tot zijn besten zal rekenen. In Duitschland heeft de Matthäus-Passion nooit tot iets anders gediend dan tot wapen der reactie.
Zij werd geënsceneerd met al de dorheid, waartoe het Noord-Duitsche temperament aanleiding geeft, dezelfde dorheid, waarmee men Beethoven heeft willen omwikkelen, de dorheid, waarmee Brahms, Reger, Otto Taubmann en honderd anderen hunne lijkwaden van klank componeerden, die te midden van het romantieke Duitschland axioma en dogma gebleven is, die ontelbare zwetsers over muziek gepropageerd hebben.
De Matthäus-Passion, die Berlioz een gruwel van verveling was op zijn Duitsche reizen, is ons dikwijls een troost geweest. Ik sprak alleen van Amsterdam. Mengelberg bracht hier het levende accent in onze muziek en men vindt het nergens elders. Hij heeft zijne eigen opvattingen gehad en zij leefden. Hij heeft Beethoven doen ontbloeien uit zestig jaren academisme, hij heeft Bach bezield na onafzienbare jaren van verstarring, hij gaf allen anderen meesters hun nieuw leven en hunne eerste jeugd. Hij was bezeten van lyriek en groote ontroeringen, bezeten van enthousiasme, dat hij uitte als een magiër. Ik heb dat bewonderd en vereerd, misschien met evenveel liefde als hij het uitte. Nu zie ik met evenveel spijt, dat hij de partij gekozen heeft der droogstoppels.
Hij staat stil - en wij met hem. Een land, dat in vijftien jaren geen enkelen waardigen plaatsvervanger voortbrengt van Messchaert, Urlus, Noordewier en De Haan-Manifarges, leeft niet. Het kan de meest grandioze uitvoeringen geven, maar het lééft niet. Sinds jaren zie ik Mengelberg nu in de Matthäs-Passion dezelfde tempo's nemen, dezelfde wijzigingen in de tempo's, dezelfde accenten plaatsen, dezelfde dramatiek bereiken op bepaalde plaatsen, dezelfde opvattingen dulden in de rol van den Evangelist, van den Christus, dezelfde coupures maken. Gelijk ik hem sinds jaren reeds hetzelfde repertoire zie af-dirigeeren, met een enkele sporadische hernieuwing. Dat staat dichter bij den dood dan bij het leven.
Het uitgangspunt van Mengelberg's Matthäus-Passion is goed geweest, maar hij had verder kunnen reiken. Het werk is een stuk groot en warm leven, een drama. Het is geschreven in de hartstochtelijkste rythmen en chromatiek. Het heeft den overvloed van expressie der geheele achttiende eeuwsche kunst. Nergens treft men halve of insinueerende accenten. Zelfs in de moderne opera vindt men geen koor, dat het effect zóó duidelijk onderstreept als hier ‘Sind Blitze sind Donner’, zelfs niet bij Meyerbeer. Nergens vindt men een koor, dat zóó stormachtig bewogen zou kunnen zijn van smart en medelijdende passie als het ensemble, dat het werk opent.
Het wordt gezongen in sleepende, grauwe rhythmen, met alle mogelijke klagende gematigdheid en monotonie. Het heeft de proporties van een renaissance-fresco, waarom geeft Mengelberg 't ook niet de bewogenheid? Ik zou 't zelfde willen vragen voor de Christus-figuur. Er is in het heele werk geen enkele aanwijzing, dat deze rol moet gezongen worden in onmetelijke, lange noten en de allerplechtigste intonaties, welke Messchaert en Denijs om beurt gerekt hebben tot eene verveling, die ieder jaar langer wordt. Druischt zulk een Christus niet in tegen elke conceptie, welke wij van hem hebben en tegen elke mogelijkheid? Bach kende het notenschrift en zal deze partij zonder twijfel genoteerd hebben, zooals hij ze wenschte: zonder extravanganties, die haar onmogelijk en ondragelijk maken. Welk een gebrek aan helderziendheid trouwens, bij zijne vereerders! Men coupeert een belangrijk gedeelte, omdat het werk te uitgebreid en te vermoeiend is...... Eene vergissing. Reduceer het Christus-tempo tot eene normale ‘wijding’ en goddelijkheid (die niet onafscheidelijk is van traag gezang) en gij wint tijd genoeg om een groot gedeelte der coupures weder in te lasschen. Wijzig het tempo van enkele aria's, van een aantal choralen en gij kunt het heele werk in denzelfden tijd als nu drie vierde [uitvoeren]. Het lijkt mij eene zonderlinge dwaasheid, dat wij, terwijl de doctors ontdekken, dat de zestiende eeuwsche muziek tweemaal sneller bedoeld is, dan zij geschreven staat, de achttiende eeuwsche tweemaal langzamer zingen dan hare auteurs ze noteerden. En dat zelfs bij Bach, die zijn geheel oeuvre - ook de Matthäus Passion - schreef op dansrhythmen.
Er is niets veranderd bij deze jaarlijksche plechtigheid, op één détail na: er waren vele leege plekken in de zaal en de vestiaire behoefde niet ontruimd te worden voor den stroom der bewonderaars. Wanneer Mengelberg en de Maatschappij Toonkunst, waarvoor hij dirigeert, practischen kijk hebben op het publiek, dan nemen zij nota van deze kentering. Zij rusten gaarne op lauweren en brengen ons gaarne een hoon toe. Ik kan het optreden van den tenor Paul Schmedes niet anders noemen dan een hoon. Toen hij den vorigen keer zong heeft de critiek hem alle noodige waarheden gezegd, doch dit schijnt voor Mengelberg en zijne Maatschappij slechts een reden te zijn om zich nergens aan te storen. Ik voorspel hun met zulke uitdagingen nog meer tekorten aan belangstelling.
De middelmatigste Hollandsche tenor zingt den Evangelist beter, smaakvoller, muzikaler dan deze buitenlander en hoe zal men dat anders noemen dan een hoon? Geen enkele noot boven de fa is door den heer Schmedes gezongen, zonder zich belachelijk te maken, wat Mengelberg even goed weet als ik. De heer Schmedes zong bovendien nog ergerlijker dan het vorig jaar. Wat is een tenor, die het heele hooge register staat te neuriën met de sentimentaliteit, het kopstemmetje en de onbenulligheid van een bakvischje? - Een paskwil in deze plechtigheid.
Er is in de Maatschappij tot Bevordering van Toonkunst - zulke verwaarloozing der artistieke onderdeelen moet tot deze conclusies brengen - eene strooming om van de jaarlijksche Passion-uitvoeringen eene godsdienstoefening te maken, waarop geene essentieele critiek behoeft uitgeoefend te worden. Daar is niets op tegen. Maar wanneer men doorgaat met niets te veranderen, dan zal ik de Maatschappij toch moeten vragen, wat zij doet met de recette, welke globaal gerekend f 10.000 bedraagt. Tienduizend gulden is een veel te aardig vereenigings-inkomen voor twee dagen. Daar kan eene maand lang eene opera van geëxploiteerd worden.