Henri Rabaud, Marouf (Théâtre Royal de La Haye)
In duizend en één nacht zitten duizend en één opera's. Een voor een komen ze te voorschijn. Marouf is een schoenmaker van Caïro, wordt gesard door zijn vrouw, loopt weg, gaat varen als zeeman, lijdt schipbreuk, spoelt aan bij een vriend zijner jeugd, deze schenkt hem een beurs goud, hij geeft zich uit voor rijken koopman met een karavaan-onder-weg, dringt door tot den sultan, verovert diens dochter, de karavaan komt niet, hij ontmaskert zich, moet vluchten, kabouters wijzen hem een onderaardsche schat en tooveren de karavaan, hij keert terug naar de dochter van den sultan en het sprookje is uit…… Het lijkt me juist interessant genoeg voor een kwartiertje lectuur; het is niet dramatisch, niet avontuurlijk, niet ingewikkeld, niet poëtisch, niet avontuurlijk, – het is niets. Maar een voor een komen de duizend en één opera's uit de duizend en één nachten.
Henri Rabaud, oude Prix de Rome en buitengewoon talentvol musicus, heeft het verhaaltje gecomponeerd en gistermiddag ging het als generale repetitie in Den Haag – waar zóóveel wonderlijke dingen gebeuren, waar zóóveel kalveren met vijf pooten muziekdrama's zingen en toegejuicht worden, waar gisteravond nog de groene rups Arnold Spoel bij Reinboth ontpopte als opera-vlinder! Het is er een tooverland. En als wonderbaarlijkste gebeurtenis zou men bijna mogen noemen het mirakel, dat de Fransche Opera eene noviteit geeft, die niet ouder is dan twee jaren.
Er zijn twee elementen in den Marouf van Rabaud: een oriëntaalsch en een negentiende-eeuwsch Europeesch. Ik weet niet welk met de meeste virtuositeit behandeld is; beide wegen togen elkaar op en beiden doen elkaar kwaad. Want men begrijpt de noodzakelijkheid niet van het negentiende-eeuwsch Europeesch en het andere klinkt zoo suggestief en verlokkend! Men hoort er echter ensembles, die aan onontwarbaarheid en veelvoud van actie alles overtreffen, wat tot nu toe geschreven werd; men vindt er een harem-ballet en het prachtigste harem-gekoer, dat ooit geconcipieerd is; men vindt er eene hoofdrol, die apart geschreven lijkt voor Victor du Pond, een bariton met een schitterend tenor-register.
De wereld was verparadijsd van lange en plotselinge zon en in de zaal, waar men Rabaud's zorgvuldig gemonteerde Oosten aanschouwde, wist men niets, maar achter de schermen intrigeerde de onrust der dreigende Haagsche bulletins. Daarom – Marouf komt ook in Amsterdam – wacht ik liever met uitvoerig te schrijven over deze rijke muziek.