[Edith Walker] (Concertgebouw) [Webers Euryanthe-aria en Mahlers Lieder eines fahrenden Gesellen]
Edith Walker zong gisteravond en ik heb haar nogmaals koel en zakelijk geanalyseerd. Zij trad eerst op (in eene aria, van Weber!) als de Brünnhilde, die dagelijks omgaat met draken, beeren, helden en luchtverschijnselen, daarna (in liederen van Mahler) als la femme x, met iets onbekends en iets rustig-raadselachtigs. In la femme x school nog de Salomé-met-de-katte-oogen, die omgaat met afgehouwen hoofden.
Ik geloof, dat de Euryanthe-aria van Weber over 't algemeen afschuwelijk gevonden werd. Het was zeer middelmatig. De zangeres maakte zich groot en klein, het bovenlijf schudde en kronkelde onder de dramatische ademhaling, het orchest verdween in den beeren-bedwingenden klank, doch het effect en de expressie schenen niet in verhouding tot de reusachtige inspanning; het slot der aria mislukte geheel en al: eene serie tonen van het hooge register werden zoo slecht ingezet, waren zoo vlak, droog, en goedkoop van timbre, klonken zoo onrustbarend smakeloos, dat men er gaarne van versteende.
La femme x zong de Lieder eines fahrenden Gesellen van Gustav Mahler. Deze zijn het embryo van Mahlers eerste symphonie en men hoort dus overal zeer goddelijke klanken, vooral in de begeleiding, vooral in ‘Ging heut' Morgens über's Feld’ en ‘Die zwei blauen Augen’ simpel, geraffineerd en van de hoogste uitdrukking. Edith Walker verminderde zich tot 1/3 van haar gewone stem. Lage register en medium klonken voortreffelijk; in de eerste hoogte had zij prachtige nabootsingen van clarinet en fluit en al dit waardeerbare werd voorgedragen met mezzo-forte. Het timbre was niet veroverend, het accent niet persoonlijk, sterk, indrukwekkend, diep of geniaal, maar de uitvoering zeer geacheveerd en vlekkeloos. Met de andere factoren: Mengelberg, een sensitief orchest, het aangrijpende van Mahler, kwam men dus tot vrij enthousiaste indrukken. Waar Mahler een tikje zwakker stond als in No. 3, dat wat noodeloos-pathetisch geaccentueerd is door den componist, stond de zangeres wederom machteloos en kon door hare persoonlijkheid weinig releveeren.
De eind-indrukken hellen daarom over naar het constateeren van eene middelmatigheid, die zeer talentvol partij trekt van elk détail, dat hare stem een beetje verheerlijkend belichten kan. Geen ‘individu’ dus, geen radiator van kracht of inspiratie, doch een simpele en handige compilator van effecten. En er zou evenveel reden zijn om den concertmeester Zimmermann, den eersten fagot, de eerste bazuin of den Engelschen hoorn te prijzen als Edith Walker. Het eenige verschil is, dat deze heeren niet zoo duur betaald worden.
Er zullen nog wel enkele jaren voorbij gaan voor zulke dood-nuchtere begrippen gelden bij de keuze eener soliste voor het Concertgebouw. Stel u ondertusschen maar voor, wat eene ‘echte’ zangeres, die niet verwend is met Wagneriaansche beeren, draken, lucht- en geestverschijnselen, storm en onweer, monumentaal décor en monumentaal orchest, die dus alléén bouwen moet op hare stem, nóg gemaakt zou hebben van de Euryanthe-aria en zelfs van Mahler.