[Een Russische Paschen van Rimsky-Korsakow en Doppers Zesde symphonie]
Een ‘Russische Paschen’, van Rimsky-Korsakow, met veel gewijd geluid en gewijde stilte opende de zesde symphonie van Dopper. Er zijn altijd geniale fragmenten bij Rimsky-Korsakow, ook in een werk, dat door zijn muzikale begrenzing zoover achterblijft bij een Paschen van Tolstoï; er zijn overal schitterende fragmenten in Doppers Zesde - zijn ‘Feesten’ -, die 't als geheel weer niet haalt bij de verschillende heldendichten op de Amsterdamsche vreugde, gelijk ze de laatste twintig jaren verschenen in plastiek en in letterkunde. Om niet onder te doen voor een letterkundige zou Dopper minder musicus, minster traditionalist en minder stilist moeten zijn. De tendens is er, maar hij goochelt er niet genoeg mee; een beetje raddraaierij en wat nu nog muziek is zou futurisme zijn. B.v. de kermis-scène der finale, waar de groote-trom geslagen wordt van den bonisseur, waar de bel luidt van een draaimolen en waar de sensatie gewenscht wordt van een rijtje orgels, die door elkaar spelen. Dat is allemaal meesterlijk, maar nog te veel muziek om realiteit te zijn.
De symphonie gaat voorbij met de snelheid eener tarantelle. Zij is, gelijk de muziek onzer 16e en 17e eeuw vol zuidelijke elementen en boeit voortdurend. Sinds Orlando Lasso heeft geen Nederlander zooveel geestigheden opgestapeld in muziek en sinds de 17e eeuw is onze nationale volkspsyche niet zuiveroler verklankt. Het valt ook niet moeilijk, om zich met wat liefde een achtergrond van schoonheid te scheppen bij deze ruige gestalten, die wat Angelsaksische nuchterheid te veel en wat atmosfeer te weinig hebben. Er zijn altijd bedenkingen voor tijdgenooten en die bedenkingen wisselen altijd, maar ééne meening zal ik nooit wijzigen: dat deze symphonie van Dopper essentieel even merkwaardig is als eene symphonie van Mahler. Wat Mahler deed met rythmen en melodieën van Oostenrijk en Weenen, doet Dopper met rythmen en melodieën van Oud-Holland. Het componeeren daarvan valt onder de eigenaardigheden van het ‘talent’, dus onder de imponderabilia. Voor de rest, de belangrijkheid van een Nederlandsch rythme, heeft het Nederlandsche volk meer te zorgen dan Dopper.
Het werk schijnt bedoeld te zijn als fantastische scherts en heeft mij fantastisch geamuseerd. Temidden van den fantasmagorischen oorlog is zoo'n symphonie natuurlijk een danse macabre. Als ik me echter indrukken van vroeger goed herinner, heeft Dopper veel gewijzigd in de partituur. Ik miste ten minste hier en daar doorvoeringen, alles leek me korter en geïmproviseerder, terwijl eenige voortreffelijke instrumentale effecten mij nieuw klonken. Ik geef deze opmerkingen evenwel alleen als impressie.
De zaal was schaarsch bevolkt en dit trof vooral Alexander Schmuller, die het tweede viool-concert van Wieniawsky speelde. Het klonk technisch ongewoon gaaf, maar 't bleef ook een beetje bleek en vervelend. Waarom heeft dit Paganini-type van Paganini niets dan het type??