Het Concertgebouw-Sextet [en Berthe Seroen] (Concertgebouw, kleine zaal) [Devanchy, Ingenhoven, Dopper, Röntgen, Hue, Lalo, Emmanuel, Fauré, Gilson en Debussy]
Deze avond is één groote heerlijkheid geweest van muziek. Het Sextet begon met eene Suite van Patrice Devanchy; kort en bekoorlijk in een blanke Micaëla-stemming, een beetje Zondagsch met hare twee antieke eerste deelen, maar blank van klank met dien koelen, suaven fluit-solo, en zeer vroolijk in de heele finale met haar fijne pastoraletjes. En welk een klaar-gekleurde instrumentatie!
Daarna een quintet van Jan Ingenhoven. De hoorn ontbreekt, de piano is globaal even doorzichtig behandeld als bij Devanchy en niets is al impressionistischer dan het ongetroebelde perspectief van rythme en geluid waarover voortdurend trillers ritselen van hobo of fluit - zooals Ingenhoven ze schrijft. Hij zette weer in met lyrische aarzelingen, die ver en teeder zijn. Dat leeft in eene wereld en tusschen gestalten, die ik ná kon droomen. Doch deze poëtische en somnabulistische embryo's, welke traag worden voortgesponnen deinen langzaam weg in formules en pianistische onbewogenheden, die ik niet kon navoelen, in harmonieën, die me te bekend lijken, in raadselen van vorm, welke ten slotte alles verborgen, wat me in het heelal der melodie levend scheen. Tot de grandioze en vonkelende finale aanbrak waarin slechts een solo voor piano te veel staat. In die tintelingen en verstrooide geruchten hervond ik alle contacten met eene omhelzenswaarde muziek, die eindigde in één groote, schitterende heerlijkheid.
Het Sextet gaf daar een meesterstukje van ensemble-kunst terwijl het in de klankstudie van Dopper zich individueeler ontplooide. Het leek eerst een grapje in de heele-toons-scala en een grapje bovendien in breede, zware accoorden, bizar en een beetje wankelend. Neen... De kleine fantasie van Dopper, welke nauwlijks zeven minuten duurt, is misschien een scherts, maar men hoort toch in het middendeel over eene monotoon tokkelende begeleiding, refreinen aanheffen, die goddelijk zijn van vergezicht; om beurt zingt Klasen's fluit, Blanchard's ijle hobo, de clarinet van Swager, de fagot van de Groen en Tak's hoorn melodische fragmenten met een zeldzaam nachtelijk aroma en vol zachte herinneringen. Hier brachten de spelers hun beste en persoonlijkste talenten aan van spel en klank. Als die donkere rust eindigt en opdeinst wordt Dopper weer schertsend en schrijft zelfs eene canonische passage, die een zeer coloristisch effect maakt, zooals het heele rijk gevarieerde werkje. En ik zeg geen kwaad van Dopper en slechts goed van Röntgen, als me dunkt, dat er nog verschillende echo's van deze studie doorklonken in de suite van Boerenliedjes, welke Röntgen voor het Sextet schreef. Prachtig compositie-materiaal, dat Röntgen behandelde als uitstekend archeoloog (ditmaal) en dat terugkeert in de muziek van Dopper, levend en niet belangrijk gewijzigd, ondanks de groote tertsen.
Er was niet de minste eentonigheid in de uitvoeringen van het Sextet, maar ik geloof toch, dat Berthe Seroen dezen avond onvergetelijk zal maken voor velen. Zij trad voor 't eerst op in onze concertzaal en sloeg onmiddellijk een bres in onze vale gewoonten. Niet enkel door hare stem, die de mildheid heeft en de levensdiepte van een Laroche, de warmte harer expressie, die voortdurend hartstochtelijker werd. Maar men herinnerde zich even, dat er nog andere verzen bestaan dan over Duitsche maanlichtjes, bloemen en molenarinnen, wat men als musicus jaar-in, jaar-uit vergeten moet wegens de onuitroeibare Schumann's. Want zij zong in één serie meer nieuwe meesterwerkjes dan andere zangeressen in haar heele loopbaan, en hoe meesterlijk zong zij ze! Zoo'n avond is een herleving. Eindelijk, eindelijk voelt men zich tegenover iemand, die geen concert geeft, maar die wat reveleert.
Ieder lied was dus eene revelatie van een ontroering en van een zangeres: de Soir paien van G. Hüe met het faunen-geluid der obligate-fluit; Lalo's Chant breton, zeldzaam omdat de melancholische hobo meezingt; twee prachtige stukjes van Maurice Emmanuel: A la cigale met betooverende emoties der lage fluit, A la rose (verzen van de Ronsard) op wals-rythme en wals-melodie met een gracie, die onbeschrijfbaar is; La bonne Chanson van Fauré, Elaine van Paul Gilson, een gepassioneerd mijmerend nachtstukje van zilveren stilte; een Chanson de Bilitis van Debussy, dat kon spelen onder den toren, te midden der lokken van Mélisande; en ten laatste Debussy's Fantoches, waaraan ik met huiveringen terugdenk. Het werd gebisseerd en ik had het honderd malen willen hooren. Niemand begrijpt waarschijnlijk deze verzen van Verlaine maar het veelvoud van broos levensgeluk, dat de componist hier weefde om het grillige vers, is zoo evocatief en intens, dat men duizelt van schoonheid. Dat is meer waard dan alle geluksdroomen der achttiende eeuw.
Berthe Seroen zong alles met een kalme extase en Evert Cornelis begeleidde alles in het puurste accent; zoodat vele oogen even dicht gingen met een siddering.