Eindelijk Alleen (Rembrandt-Theater)
Boven floot men uit De Dochter van den Tamboer-majoor. Men verveelde zich lichtelijk... Want Else Grassau en Dirickx hebben elkaar al zoo dikwijls gekregen, dat men reeds bij 't eerste begin wist hoe het zou afloopen. Dat speelde in een duur Zwitsersch hotel te midden van Duitsche aristocratie en burgerlijken stand, welke, gelijk we reeds uit romans weten, uit niets bestaat dan huwbare dochters en moeders, die denzelfden grootsheidswaanzin hebben als politici. Hier dus menschen, die 's winters kamers verhuren en 's zomers ‘von’ spelen. Men floot daarom den tamboer-majoor, want wij staan eenigszins neutraal tegenover deze gevalletjes, die langzaam eentonig zijn geworden.
Jan Grootveld, een oude graaf von Spleningen, Louis de Bree, zijn zoon Willibald von Spleningen en het lieve optimistische wezentje Annie Bakker, dat een beetje schor was, hadden weer het humoristische gedeelte der operette en het kortstondig succes van den lach. Even was er nog een goed humeur: toen het doek opging over het tweede bedrijf, dat een Alpenlandschap voorstelt. Men had daar eene serie idiote alpjes bij elkaar gebracht, die een vrij komisch effect maakten; dat waren de kletschers, waarvan Else den ganschen avond praatte en zong.
Te midden van deze zonderlinge regisseurs-kinderen speelt het tweede bedrijf, waarin nog minder gebeurt dan in het tweede bedrijf van Tristan. Want te midden van dit bespottelijke gemzebok-landschap, waarin Else en Dirickx een heel bedrijf lang eindelijk alleen zijn, gebeurt niets, zelfs niet de lawine van één kus; er wordt enkel een ongevaarlijk edelweiss geplukt (veel te vroeg aangekondigd als stoomwasscherij Edelweiss op het brandscherm), Else eet een stuk spek, Else gaat slapen op een divan van alpjes en als zij gaat slapen, valt het scherm. Wat een bedrijf! Daar is Tristan werkelijk niets bij in verveling en de Duitsche muziekschrijvers kunnen 't citeeren als het grootste duet ter wereld.
In 't eerste hadden zij elkaar, in 't tweede hadden zij elkaar en in het derde, dat weer in 't dure hotel speelt, hadden zij elkaar. Hier hadden ook Annie en Louis elkaar. Er bleef niemand over dan de ober (Faerber), de valsche gravin Rosa von Biene, die men veel te weinig ziet en de twee berggidsen, Onstee en Andersen, een vroolijk stukje decor.
Het moet gezegd worden, dat Lehar bij het [emin]ente libretto een muziek schreef, waaraan hij langer dan een maand werkte. Zij is [zeer] zorgvuldig voor eene operette en ook [?] hier en daar. In het 3e bedrijf komt een kwartet voor, dat in Rossini's Barbier [niet] kwaad zou klinken en dus minstens honderd jaar oud is. De rest zingt allemaal liefelijk en bovenmate sentimenteel; er komen [heel] veel valsche gravinnen voor onder de noten die bijna voortdurend walsen.
Het succes was op herhaald verzoek van de [direct]ie zeer gereserveerd en ik voorspel koeltjes tien opvoeringen. Wanneer het stuk er [nog] minder haalt, is het de schuld van Else's [japon]s, die zij draagt op wensch van E. en D. Haar beenen lijken nu helaas op hare armen.