Dr. Richard Strauss (Concertgebouw) [Don Quichotte en Eine Alpensinfonie]
Wat Strauss denkt over verleden, heden en toekomst, is langs geen enkel gebaar tot ons doorgedrongen en ik moet erkennen, dat dit groote zwijgen mij melancholisch gestemd heeft. Hij stond daar en was het medium der menigte, hij stond daar ook met de onverschilligheid en lijdzaamheid van een medium. Hij dirigeerde zijn Don Quichotte met een luminisme van toon, dat hemelsch was, met tooverachtige differentieeringen van kleur, met perspectieven van schoonheid, die mij wonderlijk ontroerd hebben. Hij dirigeerde het ook als eene legende, in eene verre tijdeloosheid en het speelde in een gouden aureool van verschillende warme, rouwende herfsten. Het was ook in zijn ranke ijdelheid, in het brooze, het vermetel brooze van zijn vorm nader bij den dood dan bij het leven en elke klank in die aetherische doorzichtigheid klonk van uit een smartelijke herinnering. En Strauss, die dit alles schiep, vele jaren terug, met dien onbeheerschten overmoed van kracht, met het roekelooze barbarisme van den streber-componist, welke wij haten. Strauss stond daar te midden van onze beschaafde en bedachtzame huldigingen als zijns zelfs schim, apathisch en in eene tragische onverschilligheid.
En nooit is Strauss waarschijnlijk grooter magiër geweest dan gisteravond in dat spel van verstuivend geluid, dat luchten-spel van vochtige horizonnen rondom zijn Don Quichotte, en in al die zachte en exuberanties van muziek. Een magiër! Maar terwijl hij zóó buiten zijn volk staat en buiten zich zelf, buiten zijn volk, dat K-K-brood eet en de wereld loopt te verdoemen sinds den Marne-slag, terwijl hij zóó afstand doet van alles, wat wij haten en Au-dessus de la Melée stijgt, componeerde hij toch pas in de herdenking zijner jeugd en onder het juk zijner vijftig jaren, deze antithese van zijne schim, deze barbaarsche ‘Alpen-sinfonie’.
Aan welke fatalistische macht gehoorzaamt hij dan? Welke dwang belet hem, het dualisme af te schudden, dat hem voor de toekomst zal vernietigen?
Wat zullen wij per slot ook moeten kiezen: de werkelijkheid of de verloochening? Sinds twee jaar nu ziet men Strauss zich alle moeite geven bij de reproductie zijner werken, om elke harde contour te retoucheeren in de uitdrukking, om elke schreeuwende kleur op te lossen in eene weifeling, om het ruwe rythme te dempen tot eene élégance, welke hij niet gecomponeerd heeft, om zijne muziek die anti-Duitsche accenten te geven, welke de echo's van den oorlog hem geopenbaard moeten hebben, om zijn geheele oeuvre te romaniseeren.
Ook daarin gehoorzaamt hij waarschijnlijk aan een fatum, dat in de toekomst pas duidelijk zal worden. Want wij weten immers niet eens of het de naderende ouderdom is of eene snelle evolutie, een plotseling inzicht in het Duitsche wezen, die hem tot deze milde en wijze schoonheid van uitvoering brachten.
Dat hij de Alpen-sinfonie geschreven heeft onder het juk zijner vijftig jaren, onder voortdurende obsessie's, bewees Strauss zelf nog beter dan Mengelberg. Het is muziek der wanhoop, muziek der leegte, der machteloosheid. Het is muziek volgens systeem en zij speelt van begin tot eind in eene onbezielde wereld. Zij heeft inderdaad geen ziel en de ontroeringen, welke men in het heroïsche formaat ontmoet, zijn zoo kinderachtig, dat men zich een beetje schaamt, ze te doorleven. In den Storm bemerkte ik ook gisteravond de treurige inzinking, welke slechts te laat gered wordt door Strauss' Donder. Dit is de eenige psychologische verklaring, welke men kan geven van het betwiste instrument: Strauss zag in dat geene muziek op aarde of hemel hier nog een climax kon maken en liet den Donder eenvoudig optreden als Deus ex Machina.