Artur Schnabel (Concertgebouw, kleine zaal)
De heele roem van Artur Schnabel heeft voor een klein publiek niet meer opgeleverd dan een vermoedelijk batig deficit. De heele roem van dezen pianist, versch uit het vette land van Pruisen gekomen, is ook niet meer waard en dat wij den heelen roem van dezen machine-mensch aan onze laarzen gelapt hebben, klinkt bijna tooverachtig, maar het bewijst de juistheid van ons nuchter instinct en het onvermogen van wat napraatjes uit de Signale of uit het Berliner Tageblatt in het geliefde germanistische jargon onzer muziek-critiek.
Schnabel is een levende bladzijde Kant of Hegel; hij speelt den Chineeschen muur op de geduldige piano; hij speelt zooals een levenslang veroordeelde waarschijnlijk erwten sorteert; hij heeft de ware celibataire voordracht; en maar een beetje te kort aan hersenen of aan phosphor in de hersenen; een pianist, die de virtuoos is der dorheid, zooals er virtuozen zijn van kleur en bloeiend leven; het ideaal van de eigenaardige menschensoort, die nooit eene seconde contact had met de ziel der muziek, met een gloed of met een liefde en toch hopen nog eens ooit dragelijk op een piano te kunnen rammelen.
Het ideaal dezer stommelingen. Want Artur Schnabel, die om een of andere geheimzinnige reden geen Feldwebel aan 't front is, heeft zijne tien vingers georganiseerd en zijne spieren en peezen georganiseerd volgens eene methode, waarvoor ik respect heb. O, o! welk eene volmaaktheid en welk eene verveling, grijze verveling! Dit positivisme, deze onvermurwbare zwaarlijvigheid, deze Geist der Schwere en Geist der stets bejaht, deze stupide ongevoeligheid, regelmaat en stramme orde speelt alleen nog piano, geeft alleen nog concerten...... doch maakt geene muziek meer.
Hij speelde Beethoven (ook de Appassionata) en de Pop uit de Vertellingen Hoffmann zou 't even goed en zeker even sensitief gedaan hebben.