Duetten-avond (Concertgebouw, kleine zaal) [Henriëtte en Anna Roll m.m.v. Carl Oberstadt en Charles van Isterdael]
Bij ééne vrouw hooren bloemen, bij twee vrouwen hooren dus véél bloemen. Het werd langzamerhand een huldigingsfeest, waar niets ontbrak dan de fotograaf. En van het verhevene, dat Beethoven meestal voor moest stellen, van het ridicule, dat een pas van 't verhevene stond en voorgesteld werd door Reger, raakten we allengs in de conversatie-kunst, die de schoonheid het best scheen te kunnen benaderen voor dat de Duitschers alles lieten spelen in den ‘schoot der Godheid’. Een scherzo van Saint-Saëns, maar een gewone dans, doch met zooveel liefde voor het mooie rythme en den mooien klank gecomponeerd, dat alleen vrouwenhanden 't kunnen stileeren met alle insinueerende bekoring, dit scherzo was eigenlijk voor de dames Roll het hoogtepunt. Twee moderne, kleurlooze piano's, die zooveel sierlijks doen ontluiken!...
Het was conversatie-kunst, zooals muziek van Beethoven, Mozart, Haydn en Bach dikwijls ook, vereerders van het bovenaardsche, conversatie-kunst was. En wat Reger was weet ik niet. ‘Variaties en Fuga’ voor twee piano's op een vriendelijk klassiek thema behoeven niet noodzakelijk vervelend en eentonig te zijn. Twee piano's zijn er ook niet altijd om een storm te laten losbarsten over een vriendelijk thema. Maar variaties, eene fuga en Reger zijn er slechts om ons te wikkelen in een nacht van doodgeboren klank. Deze drie zijn er slechts om zoo slaperig te maken, dat men zelfs niet den lust heeft om den ijverigsten schepper dier monotone duisternis een beetje energiek te verdoemen. Doch dat drievoudige boerenbedrog schijnt een kleine mode te zijn onder de vakmusici (die men wat droogheid niet kwalijk moet nemen) en de dames Roll hebben met veel overdaad van techniek aan deze mode geofferd.
Er waren twee medewerkers bij dit concert: Carl Oberstadt en Charles van Isterdael, die beiden in Den Haag hunne residentie hebben en zelden of nooit hier komen. Ik hoorde ze dus voor 't eerst en zij introduceerden eene Spaansche Rhapsodie voor piano en violoncel, waarvan Oberstadt de auteur is.
Ik kon niet wennen aan den toon van Isterdael. Wij zijn hier minder ruige violoncellen gewend, wij beminnen meer het raffinement, dat we al zoo lang hooren in alle nuances. En in 't hoogste register der la zingt bij Isterdael wel iets wonderlijks, een zeldzaam streelende mengeling van fluit-geluid en alt, maar de rest, en dat zijn 3½ snaar, gaven me niet meer dan de schoonheid eener ruïne. Het is misschien de fatale invloed van langdurig orkest-spel, waar de violoncel, evenals de andere strijkers, te veel moet over-krassen; misschien ook is het een indispositie geweest van den speler. Ik kan het niet zeggen, want aan de virtuositeit ontbrak niets.
De Spaansche Rhapsodie van Oberstadt is een werk op Spaansche volksmelodieën, die een oude truc geworden zijn. Maar al deed Chabrier 't reeds brillanter in de fonkelingen der tamboerijnen, Bizet gevoeliger en dramatischer, Debussy, Ravel en Albeniz magischer, aromatischer, huiveringwekkender van zomernachtreflexen, Oberstadt deed 't alleen folkloristisch en toch voelt men 't hart opengaan bij deze warmte en hartstocht van melodie, welke altijd effectvol is geëssencerd.
Van Isterdael speelde met Henriette Roll ook eene sonate van Debussy, die een zijner laatste werken schijnt te zijn: een proloog, eene serenade en eene finale. Een proloog met vele en teedere invitations à l'amour. Melodische recitatieven op stille accoorden, die klinken en wegsterven; een schemerend en gepassioneerd voorspel tot die warrelende scherts van pizzicati tusschen cello en piano, waaruit af en toe een toon ontbloeit, een hartverscheurende toon van heerlijkheid, die weer oplost in de haast der finale.
Het was eene eerste uitvoering, waarvan ik slechts eene tweede kan wenschen. Er ontbrak tóch iets aan het spel van Isterdael, dat hij zelf slechts kan verklaren.