[Noviteiten: Regers Ballet-suite en Tschaikowsky's Veyvode o.l.v. Evert Cornelis]
Willem Mengelberg is nog altijd ongesteld en wij hopen dat het K-K-brood, waarvan hij aanstaande week weer enkele porties zal moeten innemen te Frankfort a.M., zijne kwaal niet verergert.
Ditmaal erfde Evert Cornelis zijne plannen voor het Zondagmiddag-concert en met deze plannen ook Mad. Charles Cahier. En het heeft mij buitengewoon verwonderd, dat zij de liedjes van de zon, die elken avond hare schoone oogen roodweent, de liedjes welke zij de heele week lang en overal in Nederland, waar een bruikbaar gebouw was, dus Donderdag ook hier, gezongen geeft, gisteren nog eens meende te moeten herhalen. Een goudmijntje zoo'n liederenschat! Maar wie eene zangeres ten verderve wil voeren slaat haar met een klein repertoire. Iedere noot, mevrouw, moet in dit geval geacheveerd zijn als een mooi oog en dat kan ik niet roemen in uwe techniek. Met aanwending van veel en veel te veel lucht is uwe stem uitstekend voor fresco-zang en geaccentueerde luidruchtigheid, maar de subtiele intonaties, de fijne nuance, de soepele licht-aansprekende klank, die ook wel wat minder vlak en minder oppervlakkig van bedoeling mocht zijn, schijnt niet tot uwe eigenschappen te behooren. En wij beroemen er ons hier op, dat wij in rebus musicis beschaafder zijn dan de Zweden of de Duitschers. Wij beschouwen onze solisten meer als wijn-merken of andere handelswaar dan als kunstenaars. Wij nemen alles wat men ons voorzet, omdat het Concertgebouw de reputatie heeft van een goed huis, maar wij laten ons geen tweemaal beetnemen in zoo korten tijd. En ik heb er een voorgevoel van, dat wij u gisteren voor 't laatst hoorden, want gij hebt niemand bevredigd en dit zal op de volgende recette een slechten invloed hebben.
Cornelis gaf twee noviteiten: eene ballet-suite van Reger en een dramatisch verhaal van Tschaikowsky. Van een Reger-ballet stelde ik mij kolossale enormiteiten voor, doch het viel mee. Deze muziek behoort tot zijn laatste werken, maar speelt nog vóór den oorlog, toen de Simplicissimus-caricaturen waarheidlievender en oprechter waren dan tegenwoordig. Zoo'n caricatuur is zijne Colombine, eene ondefinieerbare vrouw, pl.m. 45 jaar, zonder gestalte en met een ongelooflijke dosis burgerlijkheid. Zij is zoo zwaar en zoo omvangrijk, dat ik aan eene grap dacht. Want alles in dit ongelukkige werk kan opgevat worden als mauvaise plaisanterie. Het duet van Pierrot en Pierrette is eene duidelijke parodie op Tristan, de ongehoorde banaliteit van den Valse d'amour eene parodie op de banaliteiten van Strauss en in Arlequin hoort men zooveel herinneringen aan Mahler, vooral in 't gebruik der houtblazers, dat men 't alleen kan opvatten als mop. Het is echter jammer, dat men 't enkel kan hooren als 'n aartsvervelend stuk. Reger blijft steeds dezelfde: origineele passages wisselen immer af met fragmenten, welke hij maar uit leerboeken behoefde over te schrijven en met een gereduceerd orchestje als gisteren componeert hij nóg in de brij zooals altijd. Het coloriet lag er geweldig dik op en zijn rythme bestond weer uit gedaanteloosheden.
Tschaikowsky's ‘Veyvode’ is romantischer en indrukwekkender doch werd niet uitgevoerd met den hartstocht, die onafscheidelijk schijnt van dit sombere liefdesdrama. De partituur is vol impressionistisch nacht-grijs, fladderende geluiden, die waren als schimmen, vol paardengedraaf en angststilte, muziek met persoonlijke en waardevolle détails, met geniale momenten, maar over de contouren van het stuk bleef men in het onzekere. Het passeert in een snel tempo, men voelt het aan uit de verte doch weet niet, wat de indrukken bij een tweede auditie waard zijn. Ik kan Evert Cornelis slechts den raad geven om met deze tweede auditie niet lang te wachten.
Er gaan over vele repetities in het Concertgebouw zulke legendaire verhalen, dat men niet kan nalaten er de aandacht aan te schenken. Ik bedoel niet de voorbereidingen van Mahlers Achtste, van Schönbergs Gurre-lieder, van Strauss' Alpensinfonie waarschijnlijk, doch de simpele symphonieën van Beethoven en andere oude meesters, wier werken geen enkele liefde te verliezen hebben en wier instandhouding tallooze werkuren vergt van het orchest, - vooral wanneer Mengelberg dirigeert. Ik stel de eenvoudige vraag of het niet beter zou zijn om van het orchest geen Beethoven- of Strauss-automaat te maken en alle energie, die voor deze honderdmaal gespeelde componisten verkwist wordt, aan te wenden voor de zeldzame meesters als Debussy b.v., wiens Après-midi d'un Faune gisteren ging? Dan kregen wij in de muziek zeker ‘les frissons de la chair’, het onrustige verlangen, het kristallen geluid, de klaarheid der druiven, het lachende, den zomerhemel, de weelderigheid der atmosfeer, de betoovering.