Het Hollandsche Strijkkwartet (Concertgebouw, kleine zaal) [Turina, Roger-Ducasse en Debussy]
Er waren de 200 beroemde mannen uit Amsterdam en Laren-Blaricum, die de waarde kennen van een stukje kunst, zes vierkante meter Oostersche stilte, welke eeuwig wemelt uit een Aziatisch tapijt, waar zij teeder en eentonig werd ingezongen, of een Boeddhistisch reliquie, dat altijd onbegrensd schijnt te zijn van raadselen, of een oude piano uit ongeveer 1750, of simpel een oude koperen lamp en kandelaar. Er waren verder de 200 niet-beroemde mannen en vrouwen, die ik moeilijk kan beschrijven maar die alle verband en alle verwantschappen hebben met de 200 beroemde. Er waren ten laatste 100 geheel onaanzienlijken, 100 eenzamen, die zonder twijfel ieder hun droom najagen met een verweesd hart en tastende oogen. En er klonk telkens een zeldzaam en groot applaus, telkens als men 't niet verwachtte, de eene keer na een langzaam contemplatief stuk, dat den hoorder gekruist doet liggen in een duizelingwekkenden zomeravond, waar hij de smart leert als hoogste zaligheid der zinnen, - zóó ver voert deze muziek den mensch boven het waarschijnlijke leven - den anderen keer na een grillige, phantastische muziek, die ritselt als bloemen en bloemstengels, eene muziek, die violen met alten doet zingen als een vers van Verlaine, melancholisch en schertsend, zonderling schertsend, uit allerlei verre en dierbare herinneringen.
Vooral Roger-Ducasse en Debussy boeiden. Men begon met een werk van den jongen Spanjaard Turina, die de formule nog niet geheel afleerde en b.v. een leidmotief gebruikt, dat zijn werk slechts nadeelig werd, omdat het 't monotoon maakte. Maar Turina's quartet is geïntoneerd in een mooie, weeke kleur en al wordt ze ongelijk doorgevoerd of al behelpt ze zich met clichés, zij klinkt licht en bloeiend. Roger-Ducasse's quartet echter overstelpte de hoorders en ik bewonder hun subtiele onderscheidingsvermogen, want dit quartet van Ducasse lijkt me tien Turina's waard. Ducasse is een leerling van Fauré en ofschoon het thema van 't laatste deel aan Fauré's naam ontleend is en den meester herhaalde malen proclameert met de uitbundigheid van een bohémien, heeft Ducasse niets van Fauré overgenomen dan diens wondere en harmonieuse klaarheid.
Ducasse gebruikt dezelfde verfijnde techniek als Ravel, maar persoonlijk, die den toon differentieert tot een astraliteit van geluid, dat wentelt rond de melodie, de melodie, welke altijd simpel blijft, simpel als Mozart. Ducasse is een ongeëvenaard colorist met dit fluïdum van geluid, dat onwezenlijk ruischt in de betooverendste timbre's. Ducasse's rythmiek is buitengewoon geraffineerd, ingewikkeld en gevoelig. Ducasse is ook een merkwaardig melodieën-vinder - en wat heeft men meer noodig, om iemand uit te roepen tot groot meester?
Ik geloof dus, dat de Fransche kunst gisteravond hier met deze eerste uitvoeringen een kleine overwinning behaalde - deze kunst mag dan nog beschouwd worden als een Oostersch tapijt of een stukje Boeddhisme. Ik geloof, dat wij werkelijk een belangrijken stap verder zijn in dezen loopgraven-oorlog, die jaren kan duren. Het is immers geen quaestie van cubisme, futurisme of ander ‘vergis-me’, zooals men tegenwoordig zegt, want ik laat dit soort van specialiseering over aan de Duitschers. Het is simpel een quaestie van onwetendheid. Het valt den criticus-die-en-die, die alle partituren van Strauss-Reger kocht en doorworstelde, doch zich nooit een werk aanschaft van Debussy, Ravel of Albeniz, niet kwalijk te nemen, dat hij zijn lezers verkeerd inlicht over zaken, waarvan hij geen begrip kan hebben. Zulke fouten in onze muzikale samenleving zijn slechts langzamerhand te herstellen. Soms is een half uur van innerlijke illuminatie voldoende, om iemand zijn eenzijdigheid voor goed te doen inzien, soms duurt het een paar lustra.
Ondertusschen kan men arbeid als dien van het Hollandsch Strijkkwartet, niet te veel waardeeren. Het was zoo voortreffelijk, wat Leijdensdorff, Mendes, Kint en Canivez deden, dat ik gaarne een herhaling zou zien van dit concert.