Schäfer - Antonietti (Concertgebouw, kleine zaal) [Bach, Beethoven en Schäfers nieuwe vioolsonate - een meesterwerk]
De voorspellingen, gisteravond bij Dirk Schäfer's nieuwe viool-sonate, konden niet erg gelukkig zijn. De voornaamheid, de terughouding, de koele bezwijmingen van Antonietti's spel zijn sinds lang spreekwoordelijk geworden en na Bach, na Beethoven verwachtte ik geen oogenblik meer, dat hij zich zou wijzigen. Van een violisten-standpunt bekeken, is alles wat Antonietti doet, nobel en zeer volmaakt, het is zelfs fashionable; als violist ontbreekt het hem ook niet aan persoonlijke visies en zoo hoort men in de kleur van zijn toon zeldzame mélanges van timbre, welke doen denken aan de viola-d'amore; het is die sensitieve schaduw om den toon, welke hem zijn mengsel geeft van zacht en wrang, licht en donker te zamen. Maar dat schijnt voor Antonietti ook de hoogste verrukking te zijn: de viool volmaakt te hanteeren in dit coloriet. En er mag in de muziek eene aarde vergaan - als de viool maar onaantastbaar blijft.
Dat Schäfer speelt volgens geheel tegenovergestelde opvattingen, zullen beide solisten zelf het best weten, vermoed ik. Bach verraadt niet veel geheimen, doch Beethoven (30, II) des te meer en terwijl Antonietti bij deze sonate zijne viool volmaakt hanteerde, gaf Schäfer eene apocalyps van geheimzinnige werelden; Antonietti absolutist, Schäfer componeerend, met den fijnsten toets de schimmen oproepend van het geluk en het verlangen, of schimmen van hartstocht en huivering, of droomstreelingen in het meest extatische blauw als in het adagio.
De nieuwe sonate van Schäfer behoort tot de weinige meesterwerken, die er de laatste 15 jaren in Europa geschreven zijn voor viool en me dunkt, dat een Isaye dit stuk had moeten introduceeren of minstens iemand, die deze muziek even gepassioneerd en even teeder kan aanvoelen als haar auteur. Want het voortdurende tweevoud tusschen Antonietti heeft zich ook hier niet opgelost en het is zeer moeilijk geweest om uit den dialoog der antipoden het totaal te construeeren van dit grandioze werk.
Langs een grooten omweg komt deze sonate uit de school van César Franck en ik denk, dat iedereen zich hierover zal verwonderen. De wegen van Dirk Schäfer zullen onnaspeurbaar blijven, zoolang men slechts sporadisch iets van hem hoort, terwijl er dikwijls van hem gemusiceerd kon worden, als onze uitvoerenden niet allen met blindheid geslagen waren voor de Nederlandsche muziek en dit is waarschijnlijk de reden, waarom ik zoo weinig aanknoopingspunten vind tusschen het laatste werk en Schäfer's vroegere composities. Ik kreeg den indruk, dat hij zijne tonaliteit geheel veranderd en gerevolutionneerd heeft. Alles is gevonden in eene vrije conceptie van melodie en harmonie, gelijk de Franschen die kennen, in een ononderbroken stroom van klank met alle weerspiegelingen van den gloed, den gloed van het sibillijnsche accent, een gloed, gelijk ik hem nooit gehoord heb in Schäfer, een voortdurenden brand van passie op den donkeren levensachtergrond. Het is eene vervoering en eene onophoudelijke wisseling tusschen deze opgetogen smart en schuchterheid. En behalve de vioolsonate van Lekeu herinner ik mij geene muziek zóó donker-gloeiend, mystiek en hymniseerend, behalve misschien ook Fransche strijk-quartetten.
Ik weet niet of men dit werk ‘begrepen’ heeft (bij de laatste noot verlangde ik reeds naar de tweede uitvoering), maar Bach, Beethoven en Schäfer zijn alle drie begroet met een buitengewoon enthousiasme.