[Overzicht eerste helft seizoen - Evert Cornelis en Bruckner]
Het Concertgebouw publiceerde ter gelegenheid van Nieuwjaar een overzicht van de werken, die gedurende de eerste helft van het seizoen 1915-1916 gespeeld zijn. Er blijkt uit, dat de verhouding van de veelnamige Fransche, Engelsche, Italiaansche, Russische, Spaansche en Noorsche muziek tot de simpele Duitsch-Oostenrijksche ongeveer staat 3:5. Rekent men Beethoven, Haydn en Mozart niet bij de Duitschers, dan staat de verhouding van de veelnamige Franschen, Russen, etc., etc. als 2:3. De Russen, de Engelschen, Italianen, Spanjaarden en Noren zijn het slechtst vertegenwoordigd. Saint-Saëns uitgezonderd, ontbreken van het Fransche répertoire alle standaard-werken. Het overwicht der Duitschers is dus belangrijk en des te zonderlinger omdat zij de kleinste groep vormen. Want bij hen ontbreken weer volledig de Hongaren en de Tsjechen. Men kan daarom opnieuw concludeeren, dat het echt-Duitsche element een bedenkelijke overhand vertoont en het schijnt ons toe, dat hier voor de tweede helft van het seizoen veel valt goed te maken.
Er blijkt verder uit het overzicht, dat de programma's van het Concertgebouw niet alleen een ongezonde eenzijdigheid doch ook een ongezonden stilstand vertoonen. Wij moesten daar reeds herhaalde malen op wijzen en wij zouden zelf in een circulus vitiosus raken wanneer wij op de Concertgebouw-manier den lezer van het kastje naar den muur bleven zenden. Het moet echter niemand verwonderen wanneer het Bestuur op 't einde van dit seizoen weder een grooten noodkreet slaakt om steun. De meeste abonné's redeneeren waarschijnlijk aldus, en men kan hen geen ongelijk geven: ‘Wij hooren elk jaar dezelfde werken, wij hooren elk jaar dezelfde solisten en wij lezen elk jaar dezelfde programma's. Laten wij ons abonnement een jaar opschorten, of twee jaar, of zoolang de oorlog duurt. Er verandert voorloopig toch niets.’ Het lijkt ons dan ook van de Bestuurszijde een ernstig gebrek aan inzicht, dat, dunkt ons, vroeg of laat op een débâcle moet uitloopen. Eveneens hier valt er voor de tweede helft van het seizoen veel goed te maken, schijnt ons.
Ten slotte blijkt, dat Wagner een abnormaal aandeel heeft in de programma's. Zooals men weet is Wagner een componist van muziekdrama's en niet van concertwerken. En het is telkens eene onbegrijpelijke fout, wanneer men muziek, die op het tooneel pas tot haar hoogste potentie komt door het decor, door de handeling, door den tekst, etc., in de concertzaal brengt. Deze gewoonte, overblijfsel van een tijd toen Wagner nog gepopulariseerd moest worden, hoort niet thuis in een Concertgebouw, dat aanspraken maakt op eene ethische, aesthetische en cultureele bewindvoering. Hier valt voor de tweede helft van het seizoen dus wederom iets goed te maken, wat meestal uit gemakzucht misdaan wordt.
Er blijkt ten allerlaatste uit het overzicht, dat er zoo goed als niets gedaan werd voor de Nederlandsche muziek. Doch laten we daaraan geen woorden meer verspillen en dit nuchtere feit dringend ter overweging geven aan leden der Tweede Kamer en van den Gemeenteraad - wanneer er weer gepleit moet worden over subsidies.
Gisteren hadden wij een zeer geïnspireerd uur met Bruckner, wiens vierde Symphonie wij herhaalde malen bewonderden onder leiding van Evert Cornelis. Ik heb een vrij duidelijk vermoeden, dat deze jonge en zeer talentvolle dirigent een buitengewone hoop energie nutteloos moet opkroppen, omdat hij in het Concertgebouw aan handen en voeten gebonden is. Jonge en talentvolle dirigenten zijn niet gewoon om hun tijd et slijten te midden van eindelooze herhalingen en daar dit vaststaat kom ik tot de volgende hypothese; Evert Cornelis maakt een interessant programma op en Mengelberg haalt er een streep door. Ik vrees echter, dat over deze situatie nog uitvoerig en uitdrukkelijk geschreven zal moeten worden. Om te beginnen verwacht ik eene formeele tegenspraak van den jongen en talentvollen dirigent.
Hugo Nolthenius, die in 1892 geboren is, speelde 't violoncel-concert van Lalo. Het ontbrak dezen debuteerenden solist zoo volkomen aan alle zelfbeheersching, dat ik onmogelijk eene waardeering kan geven van zijne techniek en ook niet kan schatten wat zij in normale oogenblikken waard zal zijn.