Opera Italiana: Cavalleria Rusticana en Paljas
Zelfs Cav. de Hondt heeft het noodig gevonden, om voor de Cavalleria een nieuwe kerk, een nieuwen toren en een nieuw huis te koopen. Ik wil niet zeggen, dat het hem dus goed gaat, doch houd het liever voor een nobel gebaar. Al jaren lang is zijne Italiaansche Opera het wonderbare vat van visioenen, waar men zijn zesde zintuig oefent om een stoel voor een zetel aan te zien, een boom voor een bosch, en zoolang reeds aardbeven er dezelfde torens, dezelfde kasteelmuren en dezelfde kathedralen, dat men zonderling te moede wordt, wanneer er uit zijne ateliers voor decoratieve kunst eene kerk verschijnt die we nog niet zagen. L'histoire ne se repète dons pas toujours bij Cav. de Hondt? En misschien komt er zelfs een tijd, dat het koor niet meer valsch zingt (wat even duur kost), dat men een paar goede trombones – ik bedoel de instrumenten – aanschaft in plaats van de orkest-koor-en-zangers-overbrieschende brulmonsters en dat wij het tweede nieuwe décor zien! Nu bewonder ik Cav. de Hondt en zijne Italianen, dan gaan we pleiten voor subsidie of voor meer subsidie.
De genezing en de terugkomst van Mazzoleni werd gevierd met een ongelooflijk enthousiasme. Het is curieus, dat er geen hand van elkaar ging toen hij zijn terra-cotta-kop door het scherm stak, om den Proloog uit Paljas te zingen. Want wij kennen hier niet den personen-cultus en het Mengelberg-optimisme van 't Concertgebouw. Eerst muziek, eerst melodie, eischt de galerij, de radiator van geestdrift. En Mazzoleni begint als een debutant. Een beetje onzeker en zonder accent. Hij is verloren als 't zoo blijft, de arme duivel! Maar hij vindt zich terug, hij wordt warmer, de stem begint bronsachtig te glanzen, ze verkopert en er komen gloeiende nuances van gloeienden hartstocht, men luistert ademstil tot de laatste goddelijke noot en de demon der menigte commandeert vuur, waaronder 't heele orchest-fortissimo armzalig verdwijnt. Als in een roman! Daar stond Mazzoleni tusschen de bloemen, de Italiaansche kleuren, en voor onze open harten van een feestelijk uitverkochte zaal.
Ik zou nog buitengewoon veel goeds kunnen zeggen van Reschiglian (Turiddu), van mevr. Rossini (Santuzza), van mevr. Barbaro (Lola), van Perico (Paljas), van mevr. Rago (Nedda) en van den dirigent Giovanelli, doch doe het liever den volgenden keer. De Fataliteit van Paljas en Cavalleria, twee kleine Carmens in hun Zuidelijken gloed en tragische liefde, was er van de eerste noot tot de laatste, we zijn weer levenslang ontroerd en het geluk rijk van deze sterke muziek-passie. En men mag niet meer verlangen van Cav. de Hondt, zelfs nieuwe décors.