Apollo (Concertgebouw) [Roeske's mannenkoor]
Als Roeske's Apollo-koor niet geteisterd was door de mobilisatie, had hij waarschijnlijk minder plaats van zijn programma geofferd aan de solistische muziek, die in gewone tijden zijn concerten maar even eene nuance geeft. Ik ruil Roeske's koor niet graag voor een viool-sonate van Kersbergen,, die geheel geschreven is in den Zondagsstijl van het ‘Nieuws van den Dag’. Hoe is 't mogelijk, dat Roeske niet eerst vraagt, hoe lang zulke tamme muziek duurt en niet vraagt, of er wat af kan? En wie heeft dit gebed zonder eind, zonder woorden en zonder houvast in de violisten-handen gestopt van den uitstekenden Sam Swaap, die de ‘hymne’ van Diepenbrock met zooveel vuur en techniek gespeeld heeft? Omdat Roeske's koor toch de groote successen heeft, moest Roeske maar een kranig halt laten zingen aan de aardverschuiving in zijne programma's, - als ik even den stijl mag gebruiken van het mannenkoor-lied.
Ik zal u de wapperende klank-vlaggen niet beschrijven van zulk een voortreffelijk koor, de vierkleuren, die wisselen en deinen, glanzen of schemeren, die elkaar kruisen in de mooiste effecten, die altijd een feest gonzen in de zon, de vierkleuren van den dubbelen tenor en den dubbelen bas, zooals ze uitwaaien op wenk van den onvermoeibaren en fijn-schakeerenden Roeske. En zij zingen altijd iets imperialistisch voor Holland, enthousiasmen op taal en land, die wáár mogen blijken in dezen tijd, iets romantisch over kerken van ongekorven hout, onze bosschen, en iets geestigs als Roeske's lied aan de Gangspil.
Het waren de geestdriftige successen van dezen avond, waarin de tenor Carstens zijne gave stem harmonisch mengde met verschillende sonetten, liederen en volksliederen, waarvan ik een middeleeuwsch stukje van Gottfr. Mann (Als 't duister is) en het Diepenbrock's Landstormlied aanstip. Het werd bijna meegezongen, maar de tenor kon er niet tegen op en ik geloof, dat het volk geen raad weet met den tekst, waarmee ik trouwens zelf geen raad weet.