Fransche Opera: Princesse d'Auberge (Théâtre Royal de La Haye)
Toen Roosen, de directeur der Fransche Opera, aan de operette begon, heb ik hem waarheid gezegd, nu hij ‘Princesse d'Auberge’ van Jan Blockx gemonteerd heeft en gisteren als Generale Repetitie in Den Haag opvoerde voor een paar honderd genoodigden, zal ik ze hem opnieuw zeggen: de mise en scène, de bezetting, de heele vertolking is een meesterstuk van regie en directie geweest. Ik heb Roosen altijd beschouwd als een groot kunstenaar en zanger, een van onze allergrootsten, die de muziek en de schoonheid het dichtst nabij staat, ik moet hem nu ook wel gaan beschouwen als een groot leider en een zeldzaam organisator. Ik heb hem gisteren bewonderd en voel slechts ééne spijt, dat wij in Amsterdam niet zulk een milieu hebben van muziek, gelijk de Fransche Opera 't voor Den Haag is, een milieu, niet alleen van volmaakten zang, doch ook van geperfectioneerde regie, uitstekende koorzang en ensemble-kunst.
De Rabo van Beckmans was de eenige realist in de voorstelling van deze Vlaamsche Carmen-geschiedenis en Beckmans speelde zijn Rabo indrukwekkend, als een der bezetenen en natuur-impressionisten uit een roman van Streuvels. Emma Luart gaf als Rita een romantieken zang en spel, vol elegieën, verrukkingen van klank, levende idealiteit en met hoeveel energie in al het idealisme harer stem en costumeering! De Merlijn van Dister klonk even verfijnd even lyrisch en beheerscht. Of Dister het was, of du Pond, die den Marcus speelde, of de onvergelijkelijke Emma Luart zelf, of de solistische bezetting der kleine rollen, of de dirigent Deveux, van wien ik noot zulke warme tempo's hoorde, of het ensemble, waarin alles harmonieerde en onderling verband had, ik weet het niet, doch van deze voorstelling ging een magisch geweld uit en de dramatiek was zoo bewogen, doorstroomd van eene oerkracht en elasticiteit, dat het geheel aannemelijk werd als een schoonheid en een onaantastbaar meesterwerk.
De ‘Herbergprinses’ in de Fransche Opera is een daad van Roosen. Er bloeide eene muziek in Vlaanderen, ons stamverwante Zuid-Nederland, en wat hebben de officieele leiders in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, de groot-importeurs van wansmaak en middelmatigheid, gedaan voor deze kunst? Hetzelfde wat zij gedaan hebben voor onze eigen kunst: niets. Hetzelfde, wat onze politici gedaan hebben: onze systematische scheiding en ons hardnekkig isolement van België. Hetzelfde wat nog iederen dag gebeurt: germaniseering van al onze muziek, die stelselmatig in slaaprok wordt voorgesteld, overstelping van Duitsche theorieën en Duitsche composities, zelfs de minderwaardige, en zóó stelselmatig en verblind, dat wij gingen verdwazen in ons eigen bewustijn en den Duitschen droom voor de werkelijkheid hielden.
Maar wanneer er nog iemand is, die het muzikale Nederland zoekt: ook hier is het. Wij zouden onzen Jan Steen, onzen Bredero, onze oude volksliederen zeer slecht moeten kennen als wij dit niet inzagen. Hier leeft ook wat wij wilden scheppen; hier hebt ge ons open leven, onze passie voor vreugde, onze lyriek en onze overbruischende vitaliteit, hier, wanneer ge u niet meer laat dresseeren door Saksische schoolmeesters, door de steriele en egoïstische relaties onzer dirigenten met Duitschland, door den occulten dwang, dien zij uitoefenen, om ieder jong musicus, naar Duitschland te sturen (ter wille van de relaties) in plaats van naar Brussel of Parijs, hier, waar ons eigen volkslied klinkt en niet de sentimenteele en verweekelijkende Kultur-deuntjes, waarin men de kinderen en het volk tegenwoordig opfokt met draaiorgels en bundels, hier, waar dezelfde geällieerde toon zingt, dien men mathematisch aan kan wijnen in de Fransche, Russische, Italiaansche muziek en in Valerius.
Dinsdag hooren wij ‘De Herbergprinses’ van de Coöp. Nederlandsche Opera (ook een daad van deze vereeniging) en het zal me genoegen doen, dat ik deze Nederlandsche muziek zoo spoedig voor de tweede maal kan bewonderen.