[Goldmark, Vioolconcert - Jan van Gilse en Evert Cornelis]
Het programma was niet nieuw en zelfs bedenkelijk volgens de officieele toelichting. Schmuller speelde een viool-concert van Karl Goldmark, over wien het orgaan van het Concertgebouw (dat tegenwoordig te midden van de muziek eene advertentie-pagina heeft van de Rotterdamsche Bank, kapitaal en reserven 38.000.000), zeer openhartig en zeer critisch schrijft:
Zijne orkestwerken hebben allen een tijd lang veel opgang gemaakt, maar konden toch niet zich op het repertoire staande houden; ja, men mag gerust zeggen, dat Goldmark zelf, met ieder nieuw, een vorig werk van de baan gedrongen heeft. Zoo beheerschte zijne ouverture ‘Sakuntala’ kort na haar verschijnen het concert-repertoire van heel den beschaafde wereld waar geregeld Duitsche muziek wordt uitgevoerd, maar toen eenmaal de Symphonie ‘Ländliche Hochzeit’ geschreven was (Riemann merkt zeer terecht op dat dit werk eigenlijk eene orkest-suite heeten moest) werd de ouverture nog slechts hier of daar een enkele maal gespeeld. De Symphonie onderging hetzelfde lot toen de ouverture ‘Im Frühling’ verscheen. Ook deze laatste kwam eenige jaren lang, op alle concertprogramma's voor, en schijnt nu eveneens voor goed te zijn op zij gelegd.
Ik begrijp niet, waarom het Concertgebouw de taak op zich neemt om werken, die van zelf willen verdwijnen, deze buiteling in den afgrond der vergetelheid te beletten. Ik begrijp niet, dat ook Schmuller zulke invallen krijgt of volgt. Ik begrijp niet, dat vioolmuziek van het nieuwe Fransche en Russische répertoire dat zeer ongeëvenredigd vertegenwoordigd is op den cyclus teruggezet moet worden voor een werk dat van zelf verdween. En ten slotte begrijp ik niet, waarom het vioolconcert van Goldmark, die, ondanks zijn 85-jarigen leeftijd niet historisch is, omdat hij het nooit zal worden, moest verschijnen op dezen historischen cyclus.
Het is dus geen gelukkige greep, waarbij de uitvoerder nog vele ongelukkige grepen voegde op de zeer gevoelige viooltoets. Nog altijd het 53-comma's-octaaf, dat ik minder liefkoos dan Schmuller 't schijnt te doen. Hij zal mij buitengewoon conservatief en achterlijk noemen, doch ik vind het een geluk voor de toekomende violisten, dat ook Togni leeraar is aan het Conservatorium.
Zal ik over eene zaak spreken, welke een waarschuwende demon mij influistert?
De heer Jan van Gilse dirigeerde gisteravond weder zijne symphonie, terwijl anderhalve week geleden eene geheele uitvoering onder zijne leiding stond. Het Concertgebouw stoort zich niet aan de allesbehalve gunstige pers en schijnt den heer Van Gilse met eene groote trom binnen te halen. De heer Van Gilse is géén dirigent, wijl het voornaamste, de precisiteit, hem geheel ontbreekt. Monumentaal maatslaan, met de gebaren van een windmolen, is niet het dirigeeren, waarbij een subtiel genuanceerd orchest als het Amsterdamsche artistiek voordeel heeft.
Evert Cornelis is eerste dirigent geworden bij de Coöp. Ned. Opera, die volgens alle waarschijnlijkheid haar speelplan binnenkort belangrijk zal uitbreiden. Cornelis zal dus moeten kiezen of deelen en denkelijk de Ned. Opera kiezen. Want anders was hij er niet aan begonnen en het is eene oude liefde van hem.
De vraag, die haar kop opsteekt, is dus deze: Beteekent de plotselinge vogue voor Van Gilse, welke het publiek vrij schamper begroet, dat er aanleiding bestaat om in Van Gilse den mogelijken opvolger te zien van Evert Cornelis?
Het Concertgebouw verwijte mij niet, dat ik mij meng in eene interne aangelegenheid bij een geval, dat zoo nauw ons openbaar muziekleven raakt. De bemoeiïngen van den heer Van Gilse met onze muziek zijn tot dusverre zeer onschuldig geweest en er bestaat geen enkele reden, waarom dit gewijzigd zou worden. Hij is een der propagandisten voor onze engere aansluiting bij den Germaanschen stam en dus de antipode van een Nederlandsch kunstenaar. Hij kiest de Duitsche taal in zijne werken boven de taal van het land, welks kunst hij zegt te willen bevorderen. Hij heeft in zijne muziek nooit een toon gezocht, die nationaal is. Het zou daarom de ondergang beteekenen van alles wat nationaal is of nog kan worden in de Nederlandsche muziek, wanneer de heer Van Gilse slechts één tiende van de leiding kreeg. Ik heb hem den vorigen keer met aandrang naar het Oosten verwezen en wijs nu met alle respect voor wat 't deed ten gunste van de Nederlandsche muziek, het Concertgebouw op een gevaar, dat ik zie schemeren in eene toekomst, welke misschien nabij is. De heer Van Gilse heeft den steun van de ‘N.R.Ct.’, zelfs wat zijne houding betreft ten opzichte van de avonturen der Genossenschaft Deutscher Tonsetzer, doch het zou een noodlot zijn voor het Concertgebouw, wanneer het geregeerd ging worden volgens de sympathieën van den heer Van Gilse.
Men vrage bovendien de stemmen eens van het orchest, wat het denkt over den heer Van Gilse en zijne symphonieën.