Jan van Gilse (Concertgebouw) [Voorspel Lebensmesse (kap. L) en Gärtner (ä), Vierde symphonie en delen uit Frau Helga von Stavern]
Ik heb den heer Jan van Gilse zeer vele bittere dingen te zeggen.
Hij becomponeert Rabindranath Tagore, die door Van Eeden vertaald is, in het Duitsch. Hij dicht een Vrouwtje van Stavoren, muziek-drama van Wagneriaansch stotterende verzen, in het Duitsch. Wat verstaat deze propagandist van nationale kunst onder nationalisme? Dat Nederland eene provincie van Duitschland is en dat zijne moedertaal ons niet duidelijk genoeg kan ingepompt worden?
De propagandist van nationale kunst verontschuldigt zich in het tekstboekje: Nederlandsche uitvoeringen voldoen niet aan de ‘eischen eener waarachtige kunstuiting’ - vele inzichten moeten zich nog wijzigen - en wil men vruchten plukken van een langdurig werk, dan moet men eene vreemde taal ter hulp nemen!
Heeft Bach gewacht tot er koren waren om zijne polyphonie uit te voeren volgens eene ‘waarachtige kunstuiting’? Heeft Beethoven gewacht tot er een orchest was? Heeft Wagner gewacht tot er een schouwburg was? Hebben die meesters zelfs gewacht tot er menschen waren om naar hen te luisteren? En moet ik wachten met den steun voor de Nederlandsche muziek tot Van Gilse ordentelijk componeert en ons geen nationalisme opdringt dat annexatie beteekent? Wat wil Van Gilse ons voor eene flauwe-kul-tuur en ridi-cul-tuur aanporren, die het omgekeerde is van den rationeelen aard der dingen? Moeten wij, Nederlanders, éérst gefokt worden en gedresseerd voor zijne Duitsche Tagore's en zijne ‘Frauen von Stavern’? Wij danken hem er voor en wijzen hem beleefd de Oostelijke richting. Eene opvoering in concertvorm van de opera ‘Frau Helga von Stavern’ is evenmin eene ‘waarachtige kunstuiting’ als eene Hollandsche opera-vertooning van ‘Het Vrouwtje van Stavoren’, volgens de meening van den heer Van Gilse. Hij vinde zijn relaties dus met een Herr Director en keere hier niet terug.
Wij hebben hem niet noodig. Zijne ‘Lebens-messe-ouverture’ is een zeer dragelijk werk voor een componist van 23 jaar, doch dat kan geen reden zijn, om ze bij elke uitvoering welke Van Gilse te beurt valt, te demonstreeren alsof we ze nog niet kenden. Vooral niet wanneer uit het geheele latere werk blijkt, dat de auteur zich na dit stuk nauwelijks meer ontwikkelde en dat noch zijne instrumentatie, noch zijne harmoniek, zijne melodiek en inventie zich hebben verdiept of ook maar gewijzigd. Het is altijd dezelfde vlakke, plechtstatige, sentimenteele of quasi-humoristische diatonie, gemengd met wat moderne chromatiek en een sausje van gedempte trompetten.
Wat in een jeugdwerk dragelijk toescheen aan Nederlanders, die gaarne een beetje enthousiasme offeren aan een jong componist, verdragen wij niet van een gerijpt vakman, vooral nu de heer Van Gilse de muziek-producent geworden is der domme en hopelooze on-oorspronkelijkheid. Het Concertgebouw voere liever Strauss op dan deze vale en vervelende copie, die vroeger Tod-und-verklarde en nu Rosenkavaliert; men voere liever Reger of Brahms op, de auteurs der verstopte en gemoerde instrumentatie, de auteurs der kleurlooze hout-en-koperkruisingen, dan deze doode en ontstemmende imitaties.
Er werd eene symphonie gespeeld, die het toppunt is van grijze en monotone verveling. De auteur Van Gilse schrijft ze zonder bazuinen, zooals Mahler ook eene symphonie schreef zonder bazuinen. Om wille van eene klare doorzichtigheid? Van Gilse denkt er niet aan. Hij imiteert blindelings en het orchest klinkt even dik, onexpressief en kleurloos als hij Reger. Gelijk hij blindelings componeert. Want deze symphonie begint in den volkstoon en derailleert in een droog en pedant manierisme; wat is de psychologie van deze ontmanning? Alle vier de deelen zijn gebouwd op het vormschema A-B-A, dat van 't begin tot het einde is toegepast. Wat heeft de muziek voor baat bij zulke eentonige vormgeving? Alles verloopt onophoudelijk in impotente ontboezeming van bij elkaar gegriste geluiden; wat moeten wij daarin hoogachten?
Ik kan niet alles ontleden, alle reminiscenties niet noteeren en alle onmuzikaliteiten niet afkeuren. Het Concertgebouw heeft iets willen doen voor de Nederlandsche muziek en dit valt toe te juichen. Doch het volgende worde zijne houding in de toekomst: Van Gilse is een weinig egoïst en schrijft geen muziekdrama in het Nederlandsch, omdat hij er in Nederland geen vruchten van kan plukken. Welnu! men late hem de vruchten voortaan plukken in Duitschland. Wij hebben hem en zijne machtelooze nabootsingen niet noodig voor den bloei onzer muziek.
De soliste, mevr. Alida Loman, de zeer mooie, fladderende sopraan, werd overfladderd, door de zeer leelijke, stokstijve en harde muziek. Thom. Denijs had niet veel te zingen, maar deed 't goed.
Het orchest schikte zich uitstekend in deze veroordeeling tot travaux forcés. De hoorders waren niet talrijk en keurden onverbiddelijk af en woonden het banaliteiten-raffinement onbewogen bij. Maar de een na de ander ging loopen uit de verveling, die veroordeeld is, maar veel krasser veroordeeld had moeten worden. Want de hoorders zijn er niet om gevruchtenplukt te worden door den heer Jan van Gilse.