[Koninklijke Oratorium-Vereeniging: Berlioz,] La grande Messe des Morts (Concertgebouw)
Het Brandende Braambosch van Berlioz' groote Doodenmis zijn wij gisteravond wederom ingetreden. Er lagen hier en daar voetangels en klemmen, zoodat het verblijf niet heelemaal ongestoord was en ik zou niet durven zeggen, dat de muziek mij even dikwijls als ik 't verwachtte en wenschte in den zevenden hemel bracht van het Brandende Braambosch, waar men behalve de tongen der engelen en de rinkelende bekkens van den apostel Paulus, toch ook de hemelsche liefde hoort van den musicus Berlioz.
Het is eene eigenaardige zaak met de Koninklijke Oratorium, die deze uitvoering arrangeerde, nu de aarde een eiland is geworden der Dooden. Niemand weet, waarvan die vereeniging leeft en toch sterft ze niet, hetgeen hare levensvatbaarheid bewijst. Zij geeft een soort van tegengif voor de uitvoeringen van Toonkunst, welke Maatschappij niet in Nederlandschen dienst schijnt te staan, en de programma's der Koninklijke ontkennen meestal de alleenheerschappij der Duitsche muziek. Men zou dus willen, dat de Koninklijke eene goede rol speelde. Maar Tierie, de dirigent, heeft een hoop dingen aan 't hoofd en is een idealist, die veel meer van een koor hoort, dan 't in werkelijkheid zingt. De selectie der zangers moest critischer gebeuren: er zijn goede stemmen onder, maar ook slechte. Of er genoeg en vruchtbaar gerepeteerd wordt, valt niet eens te betwijfelen, want over de meest elementaire onderdeelen in de uitvoering kan men slechts zelden tevreden zijn. De orkestbegeleiding bovendien blijft bij deze vereeniging een voortdurend bezwaar. Tierie is geen tyran en men mag het de musici van het Concertgebouw niet kwalijk nemen, dat zij hun werk bij zulke gelegenheid doen met een accurate onverschilligheid. Zij moeten een viertal avonden ploeteren en de Vennootschap, die buitenlandsche solisten zoo royaal betaalt strijkt het geld op, waarvan de zeer verdienstelijke orkestleden geen cent zien. Van deze slavernij, waarvoor Wibaut in het bestuur is gekozen, zijn de eerste-concertmeesters vrijgesteld, zoodat het orkest bij zulke uitvoeringen niet eens met volle kracht werkt. Onder zulke ongunstige omstandigheden arbeidt de Koninklijke en dat zij na jaren niet de levensvatbaarheid bezit om een eigen orkest te hebben, om de taak van het Concertgebouw, dat moeilijk in twee richtingen (Fransche en Duitsche) schijnt te kunnen musiceeren, te verlichten - daarvan begrijp ik geen steek. Doch daartoe hebben wij waarschijnlijk andere mannen noodig en ik hoop, dat zij op het juiste
oogenblik aanwezig zijn.
De uitvoering is dus vrij acuraat verloopen. De muziek bij den Tuba mirum van de orkesten der vier windstreken wordt altijd min of meer een arrangement en dat is natuurlijk niet de bedoeling van den componist. De tenor J.R. Schulze heeft zijne soli schitterend gezongen. Het werk zelf, ondanks zijn gemartelden en geradbraakten tekst, is met het geweld der instrumentale massa nog immer een monument van grandioze romantieke passie, verscheurdheid en geënsceneerde religiositeit.