Opera Italiana: Mignon (Paleis voor Volksvlijt)
Het tweede bedrijf was onvergelijkelijk boeiend. Phyline voor den spiegel, Sig[no]rina Bevignani met hare zeer welsprekende handen en speelsche, melodische stem, licht, gracelijk licht en zangvol.
Toen de Wilhelm Meister van Salvaneschi. Week en moderniseerend, alsof 't muziek is van Puccini, een stemmings-tenor, die de lyriek om zich heen draagt als een astrale atmosfeer, een tenor om de paarden van Bolland hemelsch te stemmen. Toen de diva Cesaretti, die 't heele bedrijf heeft volgespeeld; Cesaretti, met de nóg welsprekender handen; Cesaretti, nóg melodischer van stem en grooter van gebaar.
Hoeveel verliefden heeft ze al gemaakt? We bewonderen haar met een volle zaal, van boven tot beneden. We hooren hoe zij een lang recitatief op één toon volzingt met tooverklank in alle nuances, hoe zij de lieve woorden onderstreept met de onzegbare mildheid van haar laag register, dat schalmeit in tonen, waaruit men goddelijke dingen herkent. En wij zenden haar bloemen met de Italiaansche kleuren, die zij altijd aan haar hart drukt, wij zenden haar het liefkoozendst applaus voor haar wonderlijk handenwringen en gouden schemerende smart. Of zij een Mignon is vragen wij niet eens. Of zij dit achttiende-eeuwsche verhaal, dat eigenlijk langs ons heen gaat en ook langs ons heen moét gaan, niet te dramatisch acteert, kan ons niet schelen. Er komt een vreemd accent in deze Epicuristische muziek, die altijd soeverein speelsch is, een accent van pijn en hartstocht, dat zij niet kent, - doch wij bekommeren ons er niet om, want we zijn verrukt.
De zaal was uitverkocht; het orchest zoo uitstekend, dat Giovanelli een paar malen op 't tooneel moest komen; hij dirigeert ook dit met een zeldzame elasticiteit; Laerte en Frederic werden goed gezongen door Azzimonte en Salgado; Baldelli heeft zich met een prachtige stem gehandhaafd in den ouden en onmogelijken Lothario; het koor was geheel, zooals de choristen het zelf beschreven hebben in hun protest tegen den directeur der Fransche opera. Wee, die er nog iets van durft zeggen!
Eéne zaak verwondert mij bij zulk eene voortreffelijke voorstelling. De Italianen zijn geboren zangers en tooneelspelers; waar zijn onze jonge zangers en zangeressen, die straks de nieuwe Nederlandsche Opera moeten vormen? Waar leeren zij hun vak en waar denken zij het 't best te leeren? De hemel beware hen voor verdere stommiteiten, maar ik zie ze nooit in de goede school.