Strauss' ‘Alpensinfonie’
De Duitsche critiek op Strauss' ‘Alpensinfonie’ is zeer gemengd van intonatie. Er hadden twee opvoeringen plaats, de eene 's middags voor de critici, die den componist met alle reserve ontvingen, de andere voor de Berlijnsche Upper Ten, wien het aan geen enkel patriotisme scheen te ontbreken. De ‘Franfürter Zeitung’ is het uitbundigst van allen:
‘Van Oost en West, van Noord en Zuid was men opgekomen om het nieuwe werk te hooren. Niemand zou het bestaan van den wereldkrijg hebben vermoed: het was of men een opgewekt muziekfeest in vollen vredestijd bijwoonde. Deze muziek, die zonder eenige pretentie werd neergeschreven, munt uit door klaarheid, echtheid, reinheid van gevoel en vooral door haar puur-Duitsch karakter. Deze Alpen-symphonie is het typisch Duitsche werk van een kerk-Duitschen meester, die, los van elken vreemden invloed, zijn liefde voor de natuur uitzingt.’
De ‘Vossische’ is ingetogener en critischer.
‘Strauss heeft ook zijn "Pastorale" willen hebben. Daar hij in de bergen woont, werd zijn natuurbeschrijving uiteraard een bergbeklimming, een loflied op de Alpen-schoonheid. Op oorspronkelijkheid boogt zijn programma niet. Ook Gustav von Hausegger bracht in zijn "Natur-Symphonie" den Alpen zijn hulde, en Gustav Mahler bestijgt eveneens met de geluiden der klingelende kudde-dieren zijn berg. Bekijken wij zijn zon-thema, dan denken wij aan een beroemd voorbeeld. Beschouwen wij de voornaamste zang-melodie, die voor het eerst door den hoorn bij het waterval-motief wordt ingezet, dan denken wij aan een andere, niet minder beroemde. Doch wij zouden zeer verkeerd doen met deze gelijkenissen en verwantschappen van melodischen aard aan gebrek in originaliteit toe te schrijven. Wat Strauss uit zijn thema's haalt met een bijna onuitputtelijk combinatie-vermogen van rythmische, melodische en harmonische varianten en door de toepassing van een oprecht-moderne contrapuntiek, is wel degelijk oorspronkelijk. Strauss is Strauss, niet alleen door de voor hem typische schrijfwijze, doch door de gansche atmosfeer, die om zijn werk hangt.’
Moderne techniek, weinig oorspronkelijk materiaal. ‘Der Tag’ schijnt dit materiaal zeer juist te analyseeren; de karakteristiek is ten minste op alle werken van Strauss toepasselijk:
‘Uit het nachtelijk duister duiken de gestalten op. Zachtkens gaat de bes-mineur toonsoort naar beneden langs drie octaven van een gestreept bes af, doch zoo, dat strijkers, in twintig partijen verdeeld, elken bereikten toon vasthouden. Tegen dezen donkeren achtergrond weerklinkt het plechtige Berg-motief, dat uit slechts weinige accoordsgewijs gegroepeerde tonen bestaat. Trouwens de thema's en motieven van dit werk zijn bijna allemaal accoordsgewijs of diatonisch uitgedrukt. Van teekening zijn ze typisch-Strauss. Men vindt onder hen het korte, sterk-gerythmeerde pathetische motief, de soepele accoordsgewijs of diatonisch verbonden triool, de aan de halve noot gebonden diatonische vier achtsten, het Natuur-motief: grondtoon-quint-octaaf (hier zeer zinrijk als bergtop-motief opgevat), den, uit drie tonen bestaanden, "Juchzer", en de breede zangphrase der strijkers, welke met een uitnoodigenden sextensprong aanvangt. Zonder uitzondering zijn zij alle zeer karakteristiek, en daar het gansche werk buitengewoon helder en doorzichtig is, is het niet moeilijk den componist op zijn tocht door het rijk zijner phantasie te volgen.’
De ‘Kölnische Zeitung’ schrijft:
‘Ook al zal Strauss' nieuwe symphonie de muzikale wereld niet uit haar voegen doen barsten, toch heeft de componist dezen keer zijn doel in het hart getroffen, wijl hij een werk schiep, dat door zijn duidelijkheid van bouw, zijn innigheid van poëzie en zijn dikwijls populaire wijze van behandeling rechtstreeks aanspreekt. Wie van de Alpen-symphonie nog niet vernomen klanken of titanische structuur verwacht, zal bedrogen uitkomen: zij is naar verhouding zeer eenvoudig en overzichtelijk in den ganschen tijd van haar duur, die zich over vijftig minuten uitstrekt. Futuristische syrenengeluiden heef: Strauss, die Debussy kent en op prijs stelt, niet gebezigd. Zijn muziek is de absolute muziek van den volbloedmusicus: slechts bij den storm en den waterval hoort men niet langer doorleefde en doorvoelde klankschoonheid, doch muzikaal impressionisme.’
Rechtvaardige conclusie, dunkt ons: Geen nieuwe Strauss. Nederland echter, dat werken van eigen componisten laat liggen, werken van Fransche en Russische meesters minstens tien jaren verwaarloost en niet uitvoert, aast als een Duitsche provincie op deze symphonie en Den Haag (Diligentia-concerten) betwist ze reeds aan Amsterdam (Concertgebouw).
|
|