Rient van Santen (Concertgebouw, kleine zaal) [Liederen van o.a. Bernard van den Sigtenhorst Meyer]
Daar deze tenor een Nederlander is, heeft men hem in Den Haag en Rotterdam, waar hij reeds zong, precies verteld of zijne consonanten klinken of zijne ademhaling deugt en welk register het meest waard is. Men acht zulke opmerkingen zeer bemoedigend voor een jong kunstenaar en ik vermoed, dat men hem hier hetzelfde zal vertellen, wijl men ook hier kruipt voor een Duitsch persuittreksel en de gewoonte heeft zijne landgenooten af te maken. De zaal was dus bescheiden gevuld en het applaus bleef bescheiden: gij weet immers hoe wij een beetje gedrild en afgericht zijn ten behoeve van Duitschland, dat sinds 1870 opeens beroemde zangers begon te produceeren, wat 't vroeger slechts zeer zelden gedaan had.
Rient van Santen is de zooveelste, die lijdt aan deze belachelijke manie, en het spijt me, omdat hij slechts een paar gebreken heeft. Hij is voortdurend in extase en de helft van zijn programma droeg alle sporen van de muziek-moraliteit van het ernstigste volk der wereld, welke moraliteit wenscht, dat minstens de helft van een concert vervelend is. Had hij met Bachs Geistliche Lieder niet kunnen wachten tot vandaag, wijl dat niets is voor een Zaterdagavond? En de voordracht! Is het noodig, dat ieder woord een paar malen gekust wordt voor het de lippen mag passeeren? Het is liefelijk, maar men houdt 't niet lang uit.
't Tweede deel van Van Santens programma verdiende alle waardeering wegens zijn zeldzaamheid. Want niemand kende den componist B. v.d. Sigtenhorst Meyer. Ik kon ook uit de vier liederen de persoonlijkheid van dezen auteur niet raden. 'Voilà la nuit' (proza van den zanger) is haast een recitatief uit Debussy's Pelléas et Mélisande en de twee stukjes uit The Gardener van Rabindranath Tagore klinken in dien toon en dat atmosferische coloriet. Ik wensch niets liever voor onze jonge componisten, maar het lijkt me alleen verdacht, dat hier in een zekere monotonie gewerkt wordt en ook het accent is wat weifelend. De uitstekende declamatie behoort 't essentieelst tot de Fransche techniek en de overige gaf me den indruk, dat de auteur nog bezig is om het Duitsche muziek-maken met geweld van zich af te schudden of niet lang geleden afgeschud heeft.
Er waren 19 liederen in vijf talen – zelfs in het Noorsch, een dialect van 't Nederlandsch, en vroeg of laat houdt men ons nog eens voor den gek om deze polyglotterie. Ik zou het associatie-vermogen van den tenor bewonderen als hij ook vijf snaren op zijn lier had; nu bewonderde ik het associatie-vermogen van den begeleider Louis Schnitzler. Plein-air-kunst en altijd dezelfde geraffineerde toets.