[Zes-honderd-gulden-celebriteiten]
Er trad weder eene zes-honderd-gulden-celebriteit op: Mevrouw Eva von der Osten, aan wier wereldroem niets ontbreekt en waaraan ik dus niets heb toe te voegen. De ontvangst der zangeres, die eene Catalani of Malibran zou geworden zijn, wanneer er behalve eene reclame-pers ook eenig talent tot hare beschikking had gestaan, was ijskoud en het Concertgebouw-bestuur mag hieruit de conclusie trekken, dat de tijd gekomen is, waarin wij het orkest, Mengelberg en een origineel programma meer op prijs stellen dan eene zes-honderd-gulden-celebriteit.
Het optreden van mevr. Eva Plaschke von der Osten is een fiasco geworden. Ik sta er nog over in beraad of zij het recht heeft om eene aria, welke Mozart componeerde in het Italiaansch (Le Nozzo di Figaro) hier in het Duitsch te zingen, maar ik weet zeker, dat zulk eene banale en afschuwelijke Mozart-voordracht als de hare, volkomen hors de saison is op dit oogenblik. Geen distinctie, geen poëzie, lyriek, of muzikaliteit, en accenten even onlogisch als smakeloos, cru en erbarmelijk; ik schrok op van het recitatief voor Suzanna's nacht-aria, dat zij niet zong, doch gierde, ik schrok van de aria, waar zij ons met eene abominabele kopstem iets voor dacht te goochelen, wat succes zou hebben. In het Concertgebouw is nooit valscher, nooit sentimenteeler gezongen dan gisteren. Sentimenteel! Ik begrijp nu - na het ‘Wiegenlied’ van Richard Strauss - dat slechts het Duitsche volk lacrymogene bommen kon uitvinden, verteederingsbommen en traan-bommen.
Het broodkruimel-applaus, dat enkele Duitschers in de zaal vergeefs poogden te corrigeeren, heeft mevr. von der Osten onverbiddelijk geoordeeld. Daar zij Strauss' ‘Caecilia’ voordroeg met intonaties, welke ieder in de ooren jankten, heeft ieder ingezien, dat wij Hollanders zangeressen hebben zonder zes-honderd-gulden-celebriteit, die beter zingen, en ingezien hoe duur en hoe onvruchtbaar de heerschappij is der buitenlandsche pers-creaturen op de Concertgebouw-programma's. Het wordt tijd, dat men zich gaat schamen om immer dezelfde drie liederen van Strauss te hooren, tijd, dat de abonné's zich openlijk uitspreken over de solisten-ongerijmdheden, die duur kosten en dikwijls fiasco maken. Er is vroeger gestemd over de populairste werken, men stemme nu of deze tyrannie bestendigd moet worden. Er is niets op tegen, dat eene soliste een meesterwerk komt zingen, doch het is waanzin en geld-verspilling om zes-honderd-gulden-celebriteiten uit te noodigen, die eene aria voordragen en drie liedjes, welke zij als papegaaien hebben ingestudeerd om er hun leven genoeglijk en goed-betaald mee door te brengen.
Mengelberg dirigeerde Beethovens Zevende en Debussy's Iberia in eene stemming, welke beide werken volkomen weerkaatste. De geheele Beethoven en de geheele Debussy heeft vervoeringen gewekt, waarmee orkest en dirigent gehuldigd zijn. Het valt dus te meer te betreuren, dat eene soliste, voor wie onze ooren nog te fijn genuanceerd en te beschaafd zijn, het rhythme van Beethoven en den duizendvoudig betooverenden klank van Debussy komt detoneeren.