Tweede van Mahler
Een grooter lawaai dan bij den Helle-en-hemelvaart-marsch heb ik nooit gehoord; de tam-tam werd geslagen alsof hij barsten moest en reeds gebarsten was, er schreeuwden acht trompetten en tien hoorns, met de drie Paasch-klokken en de wonderlijke bazuinen van het Laatste Oordeel, men zat in eene multiple splendeur van klank, men verdwaasde, en als het dak was ingestort, zou ik gezegd hebben: Hemelen dauwt op ons.
Dit lawaai is overlawaaid toen later nog een vol-orgel inzette, en toen de multiple splendeur opging van het applaus. Mengelberg, die de symphonie meesterlijk gedirigeerd heeft, met eene melodische lenigheid in de liefelijke en eene soldateske strakheid in de leelijke passages, wist het applaus nog meesterlijker te dirigeeren: van zichzelf naar de solisten, van de solisten naar het koor, van het koor naar het orkest, van het orkest naar zichzelf, van zichzelf naar de zaal, die weer opvonkte en hem opnieuw liet beginnen: Meta Reidel, de alt, die buitengewoon haar best deed, maar haar timbre nog niet beheerscht en nog niet kon veredelen, Elise Menagé Challa, binnenkort de blondste en de voortreffelijkste van onze sopranen, wier stem ook dezen keer als een verschijning uit de wolken ontbloeide aan het koor, het koor, welks tooverachtige a-cappella-inzet impressioneert als eene opstanding en ons verandert in engelen, het orkest onvermoeibaar, lyrisch, schitterend als een troepen-revue en oorverdoovend als trommelvuur, de applaudisseerenden transcendent en geïnspireerd, Mengelberg bijna ongeloovig bij het succes, bij het welslagen der symphonie, waar zelfs het orkestje achter de schermen aesthetisch klonk - uitgezonderd de groote trom......
Het werk zelf heb ik in het voorjaar reeds ten grave gedragen met eene desillusie, die me zooveel leed doet, dat ik het slechts een paar ontgoochelde sonetten zou willen nazingen. Ik kan het onmogelijk opvatten als eene realiteit, wijl het tegelijkertijd de teederste romantiek en het geweldadigste militarisme voorstelt. Nergens heeft de Blaue Blume voorspoediger gebloeid dan op de Elyseesche Velden van Mahler, niemand heeft zooveel sprookjes verzonnen van weemoed en geluk, maar niemand is zich ook ‘Bovaristischer’ te buiten gegaan aan de helden-aspiraties van het moderne Duitschland. Het eene of het andere, de blauwe-bloemen-romantiek of de geweld-verheerlijking is leugen, wanneer men de zonderlinge combinatie niet liever uitlegt als een soort van intellectueel sadisme. Alles is grootsch geënsceneerd, grootsch en philosophisch bedoeld, maar na de analyse van het theatrale compositum rest er niet veel goed en veel onbeduidend materiaal. Ik hoor liever eene gavotte dan den helle-en-hemelvaartsmarsch in zijne wanhopige diatoniek en leegen trompetklank. Ik troost me slechts met de gedachte, dat duizend andere mystieken en geëxalteerden er naïever over denken en dat Mahler symphonieën schreef die minder philosophisch en veel symphonischer klinken.