[Zimmermann versus Schmuller in Spohr en Tartini - Marco Enrico Borsi: Ultimo Canto]
Zaterdagavond, op 't roerendste hoogtepunt van ‘Om de kroon’, toen de vastgeketende Brancomir doorstoken zou worden, begonnen op de verste rangen van het circus alle katten te miauwen en alle honden te blaffen, met virtuoze nauwkeurigheid nagebootst. Het was eene uiting van enthousiasme en aandoening, eene nieuwe phase van geestdrift, welke ik voeg bij de soorten, die ik gistermiddag kon catalogiseeren: eene gestreeld-tevredene na de Fingalshöhle van Mendelssohn, eene afwijzend-vriendelijke en gevoelige na het adagio der symphonie van Spohr, eene lang-ingehouden-vereerende na Spohrs Gezangscène, die Zimmermann speelde zooals de Malibran vroeger Bellini's Casta diva moet gezongen hebben, een entre-acte-onverschillige bij Bossi's Ultimo Canto, eene eindeloos-uitbrekende na Tartini's Trille du diable, eene hevige fanfare-schetterende, maar korte na Rossini's Tell-ouverture. Alle waren er behalve de eerste, de fauneske, en Dopper had van alles op zijn programma.
Zimmermann heeft mij dien middag betooverd. Ik vroeg me af, of de geheimzinnige herfst over hem gekomen was, zoo leek zijn toon bezield van een herfst-gelen weemoed en een grooten gloed van hartstocht en berusting. Zijne viool klonk in Spohrs Gesangsscene als eene sopraan, die de verliefdste sonnetten zong, zijn instrument vibreerde van teederheid en met wonderbaar beheerschte nuances, die lijnrecht klonken uit eene verrukking; zoo was het ook in Tartini's ‘Trille du diable’: de zuiverste poëzie en het mooiste evenwicht tusschen toon en sentiment.
Er wordt dus een nieuwe wedkamp gestreden tusschen Apollo en Midas, en laten we Zimmermann Apollo noemen, omdat Schmuller meer op Midas lijkt. Als ik het oordeel mag spreken, dan heeft Zimmermann Schmuller in dezen eersten beurtzang verre overwonnen. Maar ik ben er van overtuigd, dat Schmuller 't zal ophalen en laat ons onpartijdige toeschouwers blijven in dezen kamp, die voor musici even interessant moet zijn als een wedren. Zimmermann heeft de bezonnen lyriek, de rust, den warmen klank en de menschelijke intonaties, Schmuller het fantaske, het diabolieke, de grillen van een satyr, eene modern-Duitsche cerebraliteit en waarschijnlijk zijne aesthetica. Beiden hebben een techniek van gelijke waarde en de verschillende concerten, waarop beiden zich voortdurend zullen overtreffen, geven het belangrijkste tournooi van twee tegenovergestelde psyches, dat men dezen winter kan arrangeeren.
Het orkest was dezen middag even geanimeerd als het programma, dat Dopper met veel variëteit had opgemaakt. Alleen het tweede deel van Spohrs ‘Weihe der Töne’ is niet meegevallen. Met Spohr begon de corruptie in de Duitsche muziek: de manie om eene simpele melodie pikant te maken met wat mollen en kruisen, eene begeleiding te sausen met alle mogelijke chromatiek, wat tegenwoordig zijn uiterste bereikt heeft. Het is een truc, dien men een verstandigen leerling in zes maanden kan leeren en die dus niet veel respect verdient. ‘Ultimo Canto’ van Bossi was eene noviteit en hoewel het stuk aardig melodieus geschreven is, meen ik toch, dat men in Nederland even uitstekende noviteiten kan vinden. Het werk heeft goede qualiteiten, maar voor het buitenland buigen wij niet meer, tenzij 't ons iets zeer voortreffelijks geeft en het zou goed zijn, wanneer het Concertgebouw, dat zelf critisch genoeg is aangelegd, deze gedragslijn koos.