Concert Chr. Oratorium-Vereeniging (ingezonden)
Amsterdam, 30 Sept. 1915
Aan den heer Hoofdredacteur van ‘De Telegraaf’
Hooggeachte Heer,
Het zij ons vergund hierdoor een enkel woord van protest te doen hooren naar leiding van de bespreking van onze uitvoering van ‘Die Schöpfung’ op 28 dezer, welke bespreking, onderteekend door den heer Matthijs Vermeulen, in uw ochtendblad van 29 dezer werd opgenomen.
Men kan over gevoelens niet twisten, daarom nemen wij het M.V., die om zijn ‘vreemde muzikale gevoelens’ in heel den lande bekend is, niet kwalijk, dat hij voor een meesterwerk van Haydn niets gevoelt, [doch] laat deze heer zich dan bepalen tot het [slechts] beoordeelen van de uitvoering als zoodanig en zich niet begeven op een terrein, daar geheel naastliggend; laat M.V. zich er dan ook rekenschap van geven, dat hij met zijn verregaande Godslasterende taal, het gevoelen van duizenden ‘Telegraaf’-lezers ernstig kwetst. Wij spreken nu nog niet eens over de zeer grievende beleediging, den heer Schoonderbeek aangedaan in het laatste deel van des heeren M.V.'s stuk. Zij, die den heer Schoonderbeek kennen, zullen wel anders oordeelen en daarmee tevens den heer M.V. veroordeelen.
Het moet ons van het hart, dat het ons onbegrijpelijk is, hoe u, als verantwoordelijk hoofdredacteur, de opname van zulk een artikel hebt kunnen toestaan en daarom zult u ons zeker niet weigeren dit, ons protest, in uw blad onder ‘Kunst’ op te nemen.
Nog zij ons vergund den heer Vermeulen den raad te geven de andere 10 of 12 couranten, welke onze uitvoering bespraken, aandachtig te lezen, opdat hij daaruit leere hoe een bespreking behoort te zijn, ook al is anti-godsdienstig of anti-Duitsch.
Met verschuldigde hoogachting,
Het bestuur der Christelijke Oratoriumvereeniging.
C.F. VAN DER HORST, voorzitter
J.D. HEIJNEN, secretaris
Te oordeelen naar de brieven, welke wij van verschillende lezers ontvingen en naar het artikel in de ‘Christelijke Amsterdammer’ heeft men mijn stuk over de uitvoering der Chr. Orat. Ver. over het algemeen misverstaan wijl het 't godsdienstig karakter van dit concert in 't geheel niet heeft willen aantasten. Het is overbodig om te zeggen, dat dit volstrekt niet in harmonie zou zijn met de gedragslijn, welke ‘De Telegraaf’ tot dusverre in religieuse zaken heeft gevolgd.
Het lag natuurlijk niet in mijn bedoeling om den heer Schoonderbeek een pluimpje op zijn hoed te steken, maar dat men in mijne uitdrukking ‘den Ouden God’ eene godslastering verstaan heeft, kan ik niet zonder een ernstig protest laten voorbijgaan, daar het eene simpele toespeling is op 'Unser alte Gott' van den Duitschen keizer, en het schijnt mij de e[rgste] verdachtmaking om daarachter spot te zoeken in den zin van godslastering. Het was ook in de verste verte mijn bedoeling niet om te insinueeren, dat de heer Schoonderbeek in zijn particuliere leven vloekt en dit misverstand lijkt mij zoo tragisch, dat het slechts een Don Quichotte kan te beurt vallen zulke avonturen te krijgen. Ik heb daar immers niets anders mee willen zeggen, dan dat Schoonderbeek's [?] onlyrische manier van dirigeeren op mij de indruk maakte van een vloek.
[Het dient] dus alleen maar begrepen te worden [en dit] onzalige misverstand bewijst opnieuw hoe omzichtig men moet schrijven in de Nederlandsche taal. Zij is realistisch en positief, [maar er] is niet de minste plaats voor ironie.
M.V.