Christelijke Oratorium-Vereeniging - Het Tweede Lustrum [Haydn: Die Schöpfung]
‘Ons Maandblad’, het officieel orgaan der Chr. Orat.-Ver., geeft, ter gelegenheid van 't tweede lustrum, dat zij viert, een overzicht, waaruit wij een paar gegevens nemen, welke ons ter harte gaan.
Het blijkt immers, dat van de twee-en-twintig concerten, welke deze Oratorium-vereeniging gaf, en van de zeven-en-twintig werken, welke in die tien jaren gezongen zijn, er één behoorde tot de Fransche kunst. Ik weet wel wat de godvreezende voorbidder mij zal antwoorden: ‘De Franschen zijn eene goddelooze natie’, maar dat klopt geenszins met de oude en nieuwe Fransche muziek-literatuur.
Het blijkt verder, dat Otto Taubmann's ‘Deutsche Messe’, het verfoeilijkste en droogste stuk, dat ooit een Duitscher maakte, en dat bij de eerste opvoering reeds viel (niet 't minst in de pers), voor de tweede maal ging met een nadeelig saldo van f702.37½, een tekort, waarmee men een paar Nederlandsche werken kan spelen. Zóó forceert men ons volk en zoo forceert men den Duitschen roem.
Ik weet wel wat de voorbidder zal antwoorden: ‘Kunst en onze kunst heeft niets te maken met politiek.’ Dit betwijfel ik juist. Ik wijs dezen magistraat op het groote voorbeeld der Grieken, voor wie kunst in de eerste plaats politiek was, op de Hel van Dante, welke hoofdzakelijk politieke strekking had, op de dichters van Louis Quatorze, op den empire-stijl, den dynastieken stijl van Napoleon, op Wagners geschriften in proza, bladzijde voor bladzijde politiek, op Wagners Germaansche drama's, op de wijze, waarmee de Duitschers der laatste dertig jaar al hunne kunstenaars politiek uitbuiten. Etc. etc.
Kunst is altijd politiek geweest en in ons land, achter de schermen, stilzwijgend, misschien zelfs onopzettelijk, wordt meer gepolitiseerd in muziek dan men waarneemt. Ik geef één voorbeeld: Julia Culp, versch uit Berlijn komend, laat zich interviewen door de ‘N. Gron. Crt.’ en verklaart ongevraagd:
‘Ik vind Amerika een verrukkelijk land, een land vol van appreciatie voor de kunst, waar de menschen genieten van Schubert, Brahms, Hugo Wolf... De menschen zijn er vol aandacht voor het Duitsche lied, hoewel men er over het algemeen anti-Duitsch gezind is, wat ik toeschrijf aan de dagbladpers, die in handen der Engelschen is. De berichtgeving der Amerikaansche bladen is geheel en al anti-Duitsch.’
Een klein entrefilet niet waar? Een kleine wenk van eene populaire zangeres; van niet meer gewicht dan de bankiers-circulaire, welke ons 210 millioen mark deed inschrijven op de derde Duitsche oorlogsleening.
Zulke voorbeelden, die ik niet alleen zou kunnen ontleenen aan Julia Culp of aan de Chr. Oratorium-Vereeniging, toonen welke occulte machten hier ons volk beïnvloeden (systeem valt er niet te loochenen) in eene richting, waarover op 't oogenblik de twee helften der natie twisten. Men onderschatte niet den invloed dezer muzikale propaganda. Er bestaat geen uiting der ziel, welke meer rechtstreeks verband houdt met het volk dan de muziek; zij is de essens der natie.
Men kan dus het tweede lustrum-feest eener vereeniging, die zoo eenzijdig gewerkt heeft, niet geestdriftig begroeten, nog minder omdat zij dit feest vierde met eene banaliteit. In zijn genre en in zijn tijd is ‘Die Schöpfung’ van Haydn een meesterstuk en zoo harmonieus, Italiaansch en raphaelietisch, dat ik 't niet in mijn hoofd zal krijgen om dit werk Duitsch te noemen. Het werd me ook niet te oud en niet te naïef; me dunkt alleen, dat het een paar lustrums kon rusten met de andere banaliteiten, waarmee de verschillende vereenigingen ons muziekleven eentonig, onbeduidend en ouderwetsch maken.
Deze conservatieve uitvoering, met medewerking van het Concertgebouw-orkest, verliep natuurlijk ongestoord. Sommige koren klonken zoo schitterend dat de suppoost kwam kijken of hij den krans moest brengen; (de stakkerd kent ‘Die Schöpfung’ nog niet) alle spontaan enthousiasme ontbrak en de krans kwam er met moeite op 't einde van 't tweede deel. Er wordt bij deze concerten nog altijd de Oude God aangeroepen en de voorbidder van der Horst vroeg vergeving voor veel zondigs en gebrekkigs. Dit belette den tenor van Kempen echter niet om veel zondigs en gebrekkigs te bedrijven. De drie solisten trouwens zongen dezen keer een mezza voce, dat me doet vragen of ze soms pro Deo antiquo, voor den Ouden God, zongen. Ik heb Denijs maar één keer hooren brullen: toen de Heer den grooten walvisch schiep; men merkte dat de Berlijner Denijs verheugd was; ook Tilia Hill kirde den heelen avond van pure aandoening en liefelijk.
In de uitvoering zelf zat geen schot en ik schrijf dit toe aan de recitatieven, die ongelooflijk vervelend zijn. Schoonderbeek is daar niet in zijn element. Hij is pas Schoonderbeek als hij de muziek er met de vuist en met vele symbolische g-v-d's in kan slaan. God vergeve hem dit zondige en gebrekkige, want het zal niet te verhelpen zijn.