[Jacques Urlus]
Het wordt in het Oosten te koud en onze vaderlandsche nachtegalen doen alsof ze willen terugkeeren. Messchaert, die bij elke tien concerten negenmaal verkouden was, hield in dezen natten zomer eene elf-steden-tournée met Bach-aria's, als heer en meester over zijne stem, welke twee jaar geleden nog zoo wispelturig deed, en Urlus, die we sinds jaren niet zagen, 's winters noch 's zomers, omdat hij geen dag vrij kon krijgen van zijn directeurs, mocht eindelijk den D-trein nemen naar Amsterdam.
We hebben hem met enthousiasme en met eene volle zaal welkom geheeten, omdat hij nog de echte, oude, grandiooze Urlus was. Een stem, week als de klank van een oud lied, schitterend als een blauwe dag, en lyrisch zooals een tenor lyrisch kan zijn, eene stem, gelijk de alchimistische demonen van ons land er slechts eene componeerden, bij verre en betooverende visioenen. Wij hadden dus enthousiaster mogen zijn dan het gebruikelijk drievoudig applaus, dat in zijn diepste diepte niet warm klonk. Wij hadden dezen landgenoot werkelijk gepassioneerder kunnen vieren.
Maar Urlus heeft het er niet naar gemaakt. Ik wist soms niet of ik in eene kerk was of in eene Duitsche stad en als iemand tegen mij gezegd had ‘God zal 't u loonen’ of ‘Gott strafe England’, het zou me niet verwonderd hebben. Ik kan me nog voorstellen, dat Urlus hier komt om de Gralserzählung uit Lohengrin en het Preislied uit de Meistersinger te zingen, hoewel er zeer serieuse aesthetische bedenkingen tegen zijn. Maar dat hij 1000 Mark (ik maak slechts een schuchtere veronderstelling) meeneemt en ons als proefkonijn gebruikt voor een middelmatig Duitsch lied van zekeren Erich J. Wolff (Im Kahn) een vergeten en waardeloos lied van Rubinstein (Sehnsucht): in naam van al wie componeert in Nederland - dat is te sterk, dat valt buiten alle mogelijkheden en daar zijn de omstandigheden niet naar; dat beteekent een hoon voor de Nederlandsche muziek.
Wat Mengelberg van plan is, weet ik niet. Zondagmiddag heeft hij een half programma samengesteld uit Wagner en gisteren een héél, ofschoon er geen enkele gedenkdag gevierd werd. Door het Lohengrin-voorspel in acht-achtsten te nemen, langzaam en plechtig, door het Parsifal-voorspel voor te dragen met de uiterste wijding, heeft hij me in eene stemming gebracht, die ik slechts voor mogelijk hield in het rijk der vierde dimensie, en ik zag sterren. De lezer weet waarschijnlijk, hoe weinig dat soort langzame mystiek opvroolijkt en inzulke phase van het humeur geeft men geen opmerkingen. Doch ik bid Mengelberg nadrukkelijk, bij geen enkele zijner bewonderaars den argwaan of slechts de gedachte te laten opkomen, dat het Concertgebouw een filiaal is van de Tukomst. Het lijkt er op en tot heden werd er slechts Tukomst-muziek gemaakt.