Bijdragen aan De Telegraaf (september 1915-juli 1920)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdDramatisches Tonstück van Jan Ingenhoven (Concertgebouw)Daar lijkt het lijnwerk van Picasso of Mondriaan eenvoudig bij. Met tusschenpoozen studeerde ik dit werk van Ingenhoven nu al een jaar of vier en 't lukte me nooit om verder dan bladzijde veertig te komen. Dat woud van nuances, die duizende lichtbrekingen in het rythme, het wezenlooze der figuren, het onuitsprekelijk schimmige en ongrijpbare! Ik begrijp, dat onze muziekmeesters prikkelbaar worden bij een pagina van Ingenhoven; dat het Concertgebouw een beetje schuw is geweest om zulke muziek te spelen en dat het stuk bij de eerste en de tweede uitvoering (op het Volksconcert) hopeloos gevallen is, zoo hopeloos, dat 't ook medelijden van een succès d'estime ontbrak. Het spijt me voor Ingenhoven en Evert Cornelis, die het werk op zijn programma had. Het zal den componist, die in Genève den oorlog zit te vervloeken, niet verwonderen zoo'n onbarmhartigen groet te krijgen uit het vaderland, dat laat genoeg aan hem dacht, doch waar moet hij nu zijn muziek herbergen? Hoeveel tijd is er mee heengegaan om deze uitvoering, welke blijkt te berusten op de bewondering van vijf of zes menschen, mogelijk te maken en hoeveel tijd zal er nog mee gemoeid zijn voor deze kunst eene dragelijke uitvoering vindt? Ik heb reeds verschillende keeren den weg geobserveerd, dien meesterwerken hier moeten gaan, en kan verzekeren, dat hij lang is. Er bestaan bij mijn weten geen analogieën van deze kunst; ze is nieuw van bouw (een hoogtepunt van fantasie), nieuw van rythme (het uiterste van willekeur en verfijning); ze is tegelijkertijd de muzikaalste en ónmuzikaalste; muzikaal daar al het schaduwende gewemel een totaal vormt van tooverachtigheden, onmuzikaal omdat men zich blind staart aan levenlooze détails, onverklaarbare verwikkelingen en 't vreemde, 't raadselachtig vreemde, waarop ons zelfs de muziek van Diepenbrock niet heeft voorbereid. Het ligt er maar aan van welk standpunt men ze hoort. Zij is niet te verklaren met noten, omdat dan 't heele werk verbrokkelt tot het herfstachtigste miniatuur, het schraalste niets; zij is niet te verklaren, met welke literatuur ook, omdat men nergens een verband ziet; ik kan zelfs den titel dramatisch niet verklaren, omdat zij mij een revelatie is geworden van poëzie en lyriek. Deze muziek leeft in atomen en het orkest met zijn dirigent is bewonderenswaardig geweest. Ze leeft in een complex van atomen, waarvan men de weergave slechts mogelijk zou achten op een electrisch instrument. Het veelvoud van beweging is zoo nieuw en ontstellend, dat het den kunstenaars een eigenaardig genoegen moet zijn geweest om mede te werken aan een organisme, dat uit bijna niets bestaat dan nihilismen. Hoorders en spelers completeerden elkaar weer op zeldzame wijze; bij de eenen onverschilligheid, bij de anderen enthousiaste zorg. Maar laat het hun tweemaal hooren, Cornelis! Ik zelf kwam bij de eerste auditie niet verder dan de conclusie, dat mijn partituur niet klopte met wat er gespeeld werd, en dat er een honderdtal matenGa naar voetnoot1gecoupeerd waren. Den tweeden keer had ik ten minste de replieken en is het me een revelatie geworden. |
|